ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5980

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/26968
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vrijheidsontneming en asielaanvraag in AC-procedure

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 5 juli 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel, opgelegd aan een vreemdeling die op 21 juni 2001 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland was geweigerd. De vreemdeling had op dezelfde dag een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke op 24 juni 2001 door de Staatssecretaris van Justitie was afgewezen. De vreemdeling verzocht de rechtbank om de behandeling van het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel gelijktijdig met het beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag te laten plaatsvinden. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, onder verwijzing naar de gedragslijn van verweerder en de wettelijke termijnen die in acht genomen moeten worden.

De rechtbank overwoog dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel uiterlijk tien dagen na oplegging. De rechtbank concludeerde dat het niet mogelijk was om de toetsing van de maatregel pas aan de orde te stellen op het moment dat ook de asielzaak behandeld werd, zonder in strijd te komen met de wettelijk voorgeschreven termijnen. De rechtbank merkte op dat de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel plaatsvindt naar het moment van sluiting van het onderzoek ter zitting.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank benadrukte dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd was met de Vreemdelingenwet 2000 en dat de belangen van de vreemdeling in redelijkheid niet ongerechtvaardigd waren. De uitspraak werd gedaan door mr. J.F. Miedema, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. A.M. Meesters.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01 / 26968 VRONTN J
inzake: A, geboren [...] 1973, van onbekende nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 2 juli 2001.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Koers, advocaat te Amsterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. T. Ponte
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 21 juni 2001 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste lid, Vw toegepast.
1.2 Op 21 juni 2001 heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 24 juni 2001 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. De ten aanzien van de vreemdeling toegepaste vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw is in het besluit gehandhaafd.
1.3 Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw, van 24 juni 2001, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van de vrijheidsontnemende maatregel.
1.4 Bij beroepschrift van 25 juni 2001, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de maatregel. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
1.5 Ter zitting heeft de vreemdeling verzocht om de behandeling van het beroep tegen de maatregel ex artikel 6 Vw aan te houden en gelijktijdig met het beroep tegen de afwijzende beslissing op zijn asielaanvraag te behandelen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.
2. Overwegingen
2.1 De afwijzing van het verzoek om aanhouding berust op de volgende overwegingen.
2.2 De gemachtigde van de vreemdeling heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het onderhavige beroep omdat hij het in het belang van de vreemdeling acht dat de rechtmatigheid van de (voortduring van de) vrijheidsontnemende maatregel en het beroep tegen de niet inwilliging van de asielaanvraag in de AC-procedure gelijktijdig worden beoordeeld. Meer in het bijzonder is door de gemachtigde van de vreemdeling aangevoerd dat hij er aan twijfelt of verweerder bij een gegrondverklaring van het beroep in de asielzaak ook daadwerkelijk de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw zal opheffen. De behandeling van het beroep in de asielzaak zal op 3 juli 2001 plaatsvinden.
2.3 Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat bij gegrondverklaring van het beroep in een asielzaak, dus ook in deze zaak, doorplaatsing naar een opvangcentrum zal plaatsvinden. De rechtbank overweegt dat deze gedragslijn overeenstemt met het in hoofdstuk C3, deel 12 onder 10 van de Vreemdelingencirculaire Asiel 2000 (Vc 2000) vastgelegde beleid. Naar het oordeel van de rechtbank is op geen enkele manier gebleken dat verweerder in het onderhavige geval deze gedragslijn niet zal volgen en van doorplaatsing naar een opvanglocatie zal afzien. Voorts overweegt de rechtbank dat de wetgever er welbewust voor heeft gekozen dat de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel ex artikel 6 Vw uiterlijk 10 dagen na oplegging van de maatregel plaatsvindt. Verder staat vast dat het in de praktijk niet haalbaar is gebleken om het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag eveneens binnen deze termijn te laten plaatsvinden, voor een deel overigens op verzoek van de rechtshulpverleners. Dit betekent dat het niet mogelijk is om de toetsing van de artikel 6-maatregel pas aan de orde te stellen op het moment dat ook de asielzaak ten gronde door de rechtbank behandeld wordt zonder in strijd te komen met de wettelijk voorgeschreven termijnen. De enkele omstandigheid dat de vreemdeling verzoekt om aanhouding leidt niet tot het oordeel dat van ongelijktijdige behandeling van beide beroepen zou moeten worden afgezien. De afhandeling van een eventuele aanspraak op schadevergoeding wijkt evenmin af van de afhandeling van andere, soortgelijke zaken, waarbij de rechtbank wederom verwijst naar de klaarblijkelijke bedoeling van de wetgever op dit punt. De rechtbank merkt overigens nog op dat de beoordeling van de rechtmatigheid van de (voortduring van de) maatregel plaatsvindt naar het moment van sluiting van het onderzoek ter zitting.
2.4 Thans komt de rechtbank toe aan de inhoudelijke beoordeling van het beroep.
2.5 Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
2.6 Verweerder voert het beleid dat onder meer tot (voortzetting van) de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw wordt besloten indien de asielaanvraag binnen de AC-procedure is afgewezen.
2.7 De gemachtigde van de vreemdeling stelt zich op het standpunt dat in de onderhavige procedure ook de rechtmatigheid van de toegangsweigering beoordeelt dient te worden. De toegangsweigering is immers een conditio sine qua non voor de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw, zo meent hij. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de beoordeling van de rechtmatigheid van de toegangsweigering buiten het kader van deze procedure valt. Tegen de beschikking houdende de toegangsweigering staat immers op grond van artikel 77 Vw administratief beroep open.
2.8 De rechtbank is ook overigens van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel ex artikel 6 Vw thans niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
2.9 Het beroep is derhalve ongegrond.
2.10 Nu de maatregel niet wordt opgeheven, komt ook het verzoek om toekenning van schadevergoeding niet voor inwilliging in aanmerking.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2001, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Meesters als griffier.
Afschrift verzonden op: 05 juli 2001
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC
's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier.
Tegen de beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.