ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5973
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van vreemdeling op grond van openbare orde en risico op uitzetting
In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 25 juli 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van bewaring van een vreemdeling, die de Nigeriaanse nationaliteit heeft. De vreemdeling was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling op goede gronden in bewaring was gesteld, omdat het belang van de openbare orde dit vorderde. De vreemdeling had in het opvangcentrum en ter zitting blijk gegeven van zijn onvrede over het onthouden van een verblijfstitel, wat als hinderlijk werd ervaren. De rechtbank stelde vast dat de vreemdeling zich mogelijk zou onttrekken aan uitzetting zodra de noodzakelijke documenten beschikbaar zouden zijn.
De rechtbank voerde een belangenafweging uit tussen het belang van de vreemdeling om niet van zijn vrijheid te worden beroofd en het belang van de staat om te voorkomen dat de vreemdeling zich aan uitzetting zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, op goede gronden had besloten tot de maatregel van vreemdelingenbewaring. De rechtbank oordeelde dat er geen strijd was met de Vw 2000 en dat de belangen van de vreemdeling niet zwaarder wogen dan de belangen van de staat. Het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij de toepassing van vrijheidsontnemende maatregelen in het vreemdelingenrecht. De rechtbank heeft de zaak gesloten na een openbare behandeling, waarbij beide partijen toestemming gaven om de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond, omdat er geen omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.