ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5969

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/25033
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en rechtmatigheid van vrijheidsontneming

In deze zaak gaat het om de bewaring van een vreemdeling van Russische nationaliteit. De rechtbank heeft op 3 juli 2001 uitspraak gedaan in de bodemzaak, waarin de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel werd beoordeeld. De vreemdeling was op 28 mei 2001 in bewaring gesteld, en op 26 juni 2001 werd deze bewaring opgeheven. De vreemdeling had beroep aangetekend tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, waarbij ook schadevergoeding werd verzocht. De rechtbank oordeelde dat het niet kunnen opmaken van een voortgangsrapportage (M-120) op zichzelf geen aanwijzing is dat de vrijheidsontneming onrechtmatig was, vooral niet gezien de omstandigheden dat de vreemdeling geen informatie over zijn identiteit en nationaliteit heeft verstrekt. De rechtbank concludeerde dat de bewaring tot 26 juni 2001 rechtmatig was en dat er geen grond was voor schadevergoeding. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage, sector bestuursrecht, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/25033 VRWET
Inzake : A, CRV-nummer [CRV-nummer], thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr.drs. J.M.R. Maas, advocaat te Amsterdam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. A. Pahladsingh, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld de Russische nationaliteit te hebben.
2. Op 13 juni 2001 heeft de rechtbank een beroepschrift op grond van artikel 8:1 Awb, juncto artikel 93 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) van de vreemdeling ontvangen. Het beroep is gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die verweerder bij besluit van 28 mei 2001 de vreemdeling heeft opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 26 juni 2001. De vreemdeling heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 12 juni 2001.
Ter zitting is komen vast te staan dat de maatregel van bewaring op 26 juni 2001 is opgeheven. Gelet hierop is thans nog slechts in geschil of de maatregel van bewaring eerder had moeten worden opgeheven en zo ja, of er aanleiding is een schadevergoeding op grond van artikel 106 Vw2000 toe te kennen.
2. De gemachtigde van de vreemdeling heeft aangevoerd dat zij na de zitting van 5 juni 2001 contact heeft gezocht met de vorige advocaat van de vreemdeling. Deze heeft haar meegedeeld dat de vreemdeling op 1 maart 2001 onder dezelfde naam in bewaring is gesteld. De vreemdeling is toen medisch onderzocht en men heeft geconstateerd dat hij aan geheugenverlies lijdt. Op 3 april 2001 is de bewaring opgeheven. Deze gegevens hadden tijdens de vorige zitting bij verweerder bekend moeten zijn. Verweerder heeft zijn werk niet goed gedaan. Op de voortgangsrapportage (M-120) is alleen de naam van de vreemdeling ingevuld. Verzocht wordt schadevergoeding toe te kennen met ingang van 12 juni 2001 (datum laatste uitspraak).
3. Van de zijde van verweerder is meegedeeld dat op 22 juni 2001 een voortgangsrapportage (M-120) is opgemaakt waarin niets omtrent de voortgang van het onderzoek stond vermeld. Toen het niet mogelijk bleek een nieuw M-120-formulier op te maken heeft men besloten de bewaring op te heffen.
4. De rechtbank is van oordeel dat het niet kunnen opmaken van een M-120-formulier over een bepaalde periode van vrijheidsontneming op zichzelf nog geen aanwijzing oplevert dat de vrijheidsontneming van de vreemdeling in die periode heeft voortgeduurd terwijl er geen zicht op uitzetting bestond. Dit geldt in het bijzonder in het onderwerpelijke geval waarin die periode zich uitstrekt van 12 juni 2001 tot 26 juni 2001 en derhalve twee weken is. Ter zitting is onweersproken gebleven dat de vreemdeling verweerder geen enkele informatie heeft willen verschaffen omtrent zijn identiteit en nationaliteit, alsmede dat de communicatie met hem moeizaam is. Onder die omstandigheden kan niet staande worden gehouden dat verweerder op een eerder moment dan 26 juni 2001 de bewaring van de vreemdeling diende op te heffen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door de bewaring tot 26 juni 2001 te laten voortduren niet onrechtmatig heeft gehandeld.
5. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
6. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. G.P. Kleijn en uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2001, in tegenwoordigheid van J.A.M. Verbakel-van Leeuwen, griffier.
afschrift verzonden op:
4 juli 2001