ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5942

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/19530
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inbewaringstelling van vreemdeling na afwijzing asielverzoek

In deze zaak gaat het om de inbewaringstelling van een vreemdeling die asiel heeft aangevraagd in Nederland. De vreemdeling, die op 10 april 2001 Nederland is binnengekomen, heeft op 5 mei 2001 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag werd op 9 mei 2001 afgewezen, waarna de vreemdeling op dezelfde dag in bewaring werd gesteld op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling heeft zich beroepen op het Beleidsplan Aanmeldcentra 1994, waarin staat dat alleen in bijzondere gevallen tot vrijheidsbeneming wordt overgegaan. De rechtbank oordeelt dat er geen specifieke, op de vreemdeling toegespitste belangenafweging is gemaakt door de verweerder, wat betekent dat de inbewaringstelling niet kan standhouden. De vreemdeling heeft ter zitting bevestigd dat hij Nederland zal verlaten indien zijn beroep tegen de afwijzing van zijn asielverzoek niet succesvol is. De rechtbank concludeert dat, indien er wel een belangenafweging was gemaakt, deze in het voordeel van de vreemdeling had moeten uitvallen. Het beroep wordt gegrond verklaard en de rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 5 juni 2001. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

UITSPRAAK
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
Zittinghoudende te Haarlem
Enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01 / 19530 VRONTN J
inzake: A, geboren [...] 1961, staatloos, verblijvende in het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg, hierna te noemen: de vreemdeling.
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder,
Zitting: 18 mei 2001.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. G.G.A. Adang, advocaat te Utrecht.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. E.J.W. Spierings
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 10 april 2001 is de vreemdeling Nederland binnengekomen. Op 5 mei 2001 heeft de vreemdeling zich gemeld bij de Vreemdelingendienst te Zevenaar.
1.2 Op 5 mei 2001 heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 9 mei 2001 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij bevel tot bewaring van 9 mei 2001 is de vreemdeling op grond van artikel 59, tweede lid, Vw in bewaring gesteld.
1.3 Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 11 mei 2001, heeft verweerder de rechtbank hiervan in kennis gesteld. Ter zitting is het beroep aangevuld met een verzoek om schadevergoeding.
1.4 De rechtbank heeft de uitspraak nader bepaald op heden.
2. Overwegingen
2.1 De raadsman van de vreemdeling heeft diverse gronden aangevoerd, die zijns inziens moeten leiden tot opheffing. Aangevoerd is allereerst, dat inbewaringstelling na afloop van de AC-afdoening van het asielverzoek in strijd is met het Beleidsplan Aanmeldcentra van mei 1994 waarin in paragraaf 5.3 is aangegeven, dat alleen in zaken waarin een claim is gehonoreerd en in bijzondere gevallen (openbare orde etc.) tot vrijheidsbeneming wordt overgegaan. Daarvan is in dit geval geen sprake. Voorts is met de Vreemdelingendienst in AC Zevenaar afgesproken dat bij tijdige indiening van een voorlopige voorziening in ieder geval niet in bewaring wordt gesteld. Ook overigens acht hij de inbewaringstelling in strijd met artikel 59 Vw wegens een ontoereikende belangenafweging.
2.2 Verweerder heeft dit standpunt gemotiveerd bestreden.
2.3 Wat er ook zij van de primaire grieven van de vreemdeling, de bewaring moet reeds op de volgende grond worden opgeheven. Een specifieke, op papier gestelde uitwerking van de wijze waarop verweerder na 1 april 2001 gebruik wil maken van de bevoegdheid tot vrijheidsbeneming van asielzoekers, nadat in een zogenaamd land-AC hun verzoek om toelating is afgewezen, is er niet. De facto worden sinds 1 april 2001 kennelijk stelselmatig nagenoeg alle vreemdelingen die lijken te voldoen aan het criterium genoemd in 59 lid 2 Vw na afronding van de AC-procedure in een land-AC in bewaring gesteld. Aan de nevenzittingsplaats Zwolle van deze rechtbank heeft verweerder op 1 mei 2001 laten weten (dit antwoord wordt geciteerd in de uitspraak van 14 mei 2001, Awb 01/15609 VRONTN G C) dat in de situatie dat de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij Nederland zal verlaten, niet in bewaring zal worden gesteld. Uit verweerders op de parlementaire geschiedenis rond 59 lid 2 VW gestoelde benaderingswijze volgt dat een expliciete, bijzondere afweging moet worden gemaakt in geval van toepassing van artikel 52 lid 2 Vw.
In onderhavig geval ontbreekt in de beschikking een specifiek op de vreemdeling toegespitste belangenafweging. Om deze reden kan de inbewaringstelling reeds geen stand houden. Daarnaast is ter zitting door de vreemdeling nogmaals bevestigd dat hij Nederland aanstonds zal verlaten, indien hij – onverhoopt – in beroep, c.q. in de tijdig tijdens het zogenaamde vovo-uurtje ingediende voorlopige voorziening, tegen de afwijzende beschikking op zijn verzoek om asiel in het ongelijk wordt gesteld. De vreemdeling beschikt over een binnenlands paspoort uit Rusland maar is statenloos. Verweerder heeft aangegeven dat de vreemdeling met deze documenten Oekraïne wederom zal kunnen inreizen. Een en ander brengt mee dat indien door verweerder wel een belangenafweging was gemaakt, deze gelet op het door verweerder de facto gehanteerde toetsingskader in het voordeel van de vreemdeling moest uitvallen.
2.4 Het beroep is derhalve gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. De bewaring moet worden opgeheven.
2.5 Het verzoek om schadevergoeding komt, nu een grond voor matiging niet is gebleken, in beginsel eveneens voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank is echter niet bekend hoelang de bewaring op het politiebureau is ten uitvoergelegd. Verweerder dient de voor de bepaling van de schadevergoeding benodigde detentiegegevens alsnog schriftelijk te verschaffen binnen twee weken na heden onder afschriftverlening aan de wederpartij, waarna de raadsman van de vreemdeling in de gelegenheid is daar op desgewenst binnen een week nadien te reageren. Een nadere zitting acht de rechtbank niet nodig, hoewel het partijen vrij staat dat alsnog te verzoeken.
2.6 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op ƒ710,-- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring ex artikel 59 met ingang van 5 juni 2001.
Veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ710,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Heropent het onderzoek voor zover betrekking hebbende op het verzoek om schadevergoeding. Stelt partijen in de gelegenheid de hiervoor genoemde gegevens binnen de genoemde termijnen te verschaffen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2001, in tegenwoordigheid van D.L. Meijer als griffier.
Afschrift verzonden op :
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier.
Tegen de beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.