ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
eerste kamer, meervoudig
Reg. nr. AWB 00/9850 WW44
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
Vastgoed Herontwikkelings-Management B.V., gevestigd te Hoofddorp, eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Op 6 september 1999 heeft eiseres een aanvraag om een bouwvergunning ingediend bij verweerder voor een complex met woningen, winkelruimte, kantoorruimte, parkeervoorzieningen en overige bijbehoren op het perceel Zuidkade 6 te Waddinxveen.
Bij brief van 17 december 1999 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat op 14 december 1999 is besloten de gevraagde vergunning te weigeren.
Tegen dit besluit is namens eiseres bij brief van 28 januari 2000 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
Eiseres is gehoord omtrent haar bezwaar door de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften (hierna: de Commissie) op 24 februari 2000 en op 27 april 2000.
Bij brief van 31 augustus 2000 is namens eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaarschrift.
Bij besluit van 19 september 2000, heeft verweerder, in afwijking van het advies van de Commissie, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Aan eiseres is bij brief van 20 oktober 2000 medegedeeld dat ingevolge artikel 6:20 van de Awb het beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van verweerder van 19 september 2000.
Het beroep is namens eiseres van gronden voorzien bij brief van 30 oktober 2000.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens een verweerschrift ingediend.
Namens eiseres is hierop gereageerd bij brief van 22 december 2000.
Het beroep is op 23 augustus 2001 ter zitting behandeld.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door R.M.J. Timmermans, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J. Hiemstra, advocaat te Nootdorp.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mw. mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, en mw. mr. N.A.H. van Bork, werkzaam bij de gemeente Waddinxveen.
Niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een beoordeling van het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaarschrift. Dit beroep dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
In het onderhavige geding dient te worden beoordeeld of het besluit waarbij de weigering van de bouwvergunning is gehandhaafd, in rechte stand kan houden.
In verband hiermee zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Brugcentrum 1982". Aan de gronden waarop het bouwplan betrekking heeft, is blijkens de bestemmingsplankaart de bestemming "Verkeer" (toegang tot de parkeerkelder met bijbehorende keermuren) en "Woondoeleinden, detailhandel en kantoren"(WDK) (het complex zelf) gegeven.
Voor het gebied van de Gouweboulevard, in welk gebied onder meer het bestemmingsplan Brugcentrum 1982 van toepassing is, is op 29 september 1999 een voorbereidingsbesluit genomen, dat op 14 oktober 1999 in werking is getreden.
Voor een gebied, globaal gelegen tussen Kanaalstraat/Juliana van Stolberglaan en de Gouwe, in welk gebied onder meer ook het bestemmingsplan Brugcentrum 1982 van toepassing is, is op 27 oktober 1999 een voorbereidingsbesluit genomen, dat op 12 november 1999 in werking is getreden. De gebieden waarop deze voorbereidingsbesluiten betrekking hebben, overlappen elkaar gedeeltelijk.
Op 21 september 1999 heeft een eerste principe-beoordeling van de bouwaanvraag plaatsgevonden door de welstandscommissie. De welstandscommissie heeft besloten om het bouwplan, gezien zijn omvang en zeer prominente situering, voor een definitieve beoordeling voor te leggen aan de welstandscommissie van de Stichting Dorp, Stad & Land te Rotterdam.
Bij brief van 1 oktober 1999 heeft verweerder aan eiseres verzocht om toezending van aanvullende gegevens. Op 11 oktober 1999 heeft een bespreking van het bouwplan plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van eiseres en van de gemeente. Daarbij is onder meer geconstateerd dat het bouwplan op twee punten strijdig is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Op 18 oktober 1999 heeft eiseres de aanvraag aangevuld.
Op 9 november 1999 is het bouwplan behandeld in een vergadering van de welstandscommissie van de Stichting Dorp, Stad en Land te Rotterdam. Op 11 november 1999 heeft deze commissie advies uitgebracht. In het advies heeft de commissie geoordeeld dat het bouwplan, op zichzelf en in relatie met de bestaande omgeving, niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. De commissie heeft op een aantal essentiële punten ernstige bezwaren. Deze bezwaren hebben betrekking op de volgende aspecten:
- de vorm van de bouwmassa;
- de situatieve inpassing;
- de architectonische uitwerking van de gevels.
Met het voorliggende bouwplan wordt volgens de commissie op volstrekt onvoldoende wijze tegemoet wordt gekomen aan de kwalitatieve eisen die, mede gezien de locatie aan de Gouwe en voor een deel gelegen aan het Raadhuisplein tegenover het raadhuis (rijksmonument), dienen te worden gesteld. Het plan vormt volgens de commissie geen goede basis voor een welstandshalve aanvaardbaar eindresultaat; een aanzienlijk hoger ontwerpniveau wordt hier noodzakelijk geacht.
Van de aan de architect aangeboden mogelijkheid om in de volgende zitting van de commissie op 23 november 1999 een gewijzigd bouwplan te bespreken, heeft eiseres geen gebruik gemaakt.
Verweerder heeft bij brief van 14 december 1999 aan eiseres medegedeeld dat de opmerkingen van de welstandscommissie met betrekking tot het bouwplan dermate veelomvattend en gecompliceerd zijn, dat redelijkerwijs geen sprake zal kunnen zijn van een wijziging of aanpassing van het bouwplan, maar dat deze opmerkingen respectievelijk de consequenties daarvan nopen tot de indiening van een (geheel) nieuw bouwplan, ten behoeve waarvan een nieuwe bouwaanvraag zal moeten worden ingediend. Voor een nieuwe bouwaanvraag zal een aanhoudingsplicht gelden, gezien het inmiddels genomen voorbereidingsbesluit. Voorts heeft verweerder medegedeeld dat gezien artikel 46, eerste lid, van de Woningwet (Ww), de beslistermijn voor de onderhavige bouwaanvraag loopt tot 23 december 1999.
Op 14 december 1999 heeft eiseres gewijzigde bouwtekeningen ingediend.
De Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften heeft in een interim-advies voorgesteld het door eiseres ingediende bezwaar gegrond te verklaren en alsnog de beslistermijn als bedoeld in artikel 46, eerste lid, Ww met 13 weken te verlengen. Verweerder heeft dit advies niet overgenomen, op grond van de overweging dat verlenging van de termijn achteraf niet mogelijk is.
In het eindadvies heeft de Commissie geconcludeerd dat de aard en de omvang van de aangeboden aanpassing van de vergunningaanvraag in deze situatie niet inhielden dat sprake was van een nieuwe aanvraag doch slechts van een bijstelling van de aanvraag op onderdelen, juist op initiatief van de gemeente. Voor zover het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan waren dit punten van ondergeschikt belang die konden worden aangepast. Op het gebied van functies, volume of indeling was het nieuwe bouwplan niet zodanig ingrijpend dat van een nieuwe aanvraag moest worden gesproken. De Commissie is van mening dat de aanvraag niet zorgvuldig genoeg is behandeld, en onvoldoende en oneigenlijk gemotiveerd is afgewezen.
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, en dat deze strijd niet door het verlenen van vrijstelling is op te heffen. Voorts voldoet het bouwplan naar het oordeel van verweerder niet aan redelijke eisen van welstand. Daarbij heeft verweerder aangegeven welke onderdelen van het welstandsadvies zijn overgenomen.
Naar het oordeel van verweerder wijkt het op 14 december 1999 ingediende gewijzigde bouwplan in een dusdanige mate af van het oorspronkelijke, op 6 september 1999 ingediende en nadien aangevulde en op onderdelen aangepaste en gewijzigde bouwplan, dat sprake is van een geheel nieuw plan. Verweerder heeft dit bouwplan derhalve niet betrokken bij de beslissing op de onderhavige bouwaanvraag.
Eiseres heeft in beroep - samengevat - het volgende aangevoerd.
Primair voert eiseres aan dat de doorgevoerde wijzigingen niet van dusdanige aard zijn dat sprake is van een nieuw bouwplan. Op het grote bouwplan betreft het slechts marginale aanpassingen. Het betreft veelal visuele wijzigingen die verband houden met het advies van de welstandscommissie, maar wijzigingen van visuele aspecten worden in de jurisprudentie gezien als van ondergeschikte aard. De wijzigingen qua maatvoering zijn relatief: het verschil in hoogten gaat slechts om enkele meters en het vloeroppervlak is nagenoeg niet veranderd.
Subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat, indien en voor zover wel moet worden aangenomen dat sprake is van een nieuwe bouwaanvraag, verweerder het bouwplan toch als oorspronkelijke bouwaanvraag moeten behandelen, zodat dit bouwplan niet wordt getroffen door een aanhoudingsplicht in verband met het inmiddels genomen voorbereidingsbesluit. Verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel ten aanzien van een goede voorbereiding van besluiten en het vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft reeds in september 1999 aangegeven dat een groot aantal aanpassingen gewenst was, en had dus toen al kunnen aangeven dat een nieuwe bouwaanvraag noodzakelijk was. Het bouwplan is pas op 9 november 1999 behandeld in de grote welstandscommissie, terwijl binnen 13 weken op de aanvraag moet worden beslist. Pas nadat een voorbereidingsbesluit was genomen en in werking getreden, heeft verweerder de stelling ingenomen dat de wijzigingen als een nieuw bouwplan moeten worden gezien. De hele opzet van de gemeente was erop gericht om dit bouwplan tegen te houden.
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 44 van de Ww is bepaald dat een bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van één van de daar gegeven weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ingevolge het bepaalde onder d dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan artikel 12, eerste lid, Ww.
In artikel 12, eerste lid, Ww is onder meer bepaald dat het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd mogen zijn met redelijke eisen van welstand.
In artikel 46, eerste lid, Ww is bepaald dat burgemeester en wethouders beslissen omtrent een aanvraag om bouwvergunning binnen dertien weken na de dag waarop zij de aanvraag hebben ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders hun beslissing eenmaal voor ten hoogste dertien weken verdagen, welke beslissing goedkeuring behoeft van de gemeenteraad. Ingevolge het derde lid van dit artikel is beslistermijn van dertien weken niet van toepassing, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk waarvoor slechts bouwvergunning kan worden verleend, nadat vrijstelling is verleend als bedoeld in de artikel 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). In dat geval wordt de aanvraag om bouwvergunning geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
De rechtbank overweegt allereerst dat in het onderhavige geval de beslistermijn van artikel 46, eerste lid, Ww niet van toepassing was en verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 augustus 1998, AB 1999/194. Vast staat dat de aanvraag om bouwvergunning zoals op 6 september 1999 door eiseres ingediend, en op 18 oktober 1999 aangevuld en op onderdelen aangepast, op twee punten in strijd was met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, zodat vrijstelling op grond van de WRO vereist was. Dat de strijd met het bestemmingsplan slechts ondergeschikte punten betrof die door aanpassing van het bouwplan konden worden opgeheven, zoals door verweerder ter zitting betoogd, doet aan de toepasselijkheid van artikel 46, derde lid, Ww niet af.
De weigering van de bouwvergunning heeft verweerder onder meer gebaseerd op het oordeel dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Hieraan ligt ten grondslag het welstandsadvies van 11 november 1999, dat verweerder gedeeltelijk heeft overgenomen.
Vastgesteld moet worden dat het gedeelte van het welstandsadvies dat door verweerder is overgenomen, wezenlijke kritiek bevat op essentiële onderdelen van het bouwplan, zoals de vorm van de bouwmassa, de situatieve inpassing en de architectonische uitwerking van de gevels. Deze kritiek is niet met een andersluidend oordeel van een deskundige weerlegd. Op basis van het bouwplan zoals voorgelegd aan de welstandscommissie, was verweerder gehouden de vergunning te weigeren op grond van artikel 44, aanhef en onder d, Ww.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verweerder het op 14 december 1999 ingediende gewijzigde bouwplan, waarmee eiseres heeft getracht tegemoet te komen aan de kritiek van de welstandscommissie, bij de beslissing op de aanvraag had moeten betrekken.
Vooropgesteld moet worden dat verweerder gerechtigd en in bepaalde gevallen zelfs verplicht is om de indiener van een bouwaanvraag in de gelegenheid te stellen die aanvraag zodanig te wijzigen of aan te vullen dat geconstateerde beletselen voor het verlenen van een bouwvergunning worden weggenomen. De welstandstoetsing is bij uitstek een terrein waar het in onderling overleg aanbrengen van aanpassingen op zijn plaats kan zijn. Onder omstandigheden kan de aanpassing aan de welstandseisen ertoe leiden dat sprake is van een nieuwe bouwaanvraag. Dit zal het geval zijn indien de wijziging van de oorspronkelijke aanvraag zodanig ingrijpend is dat redelijkerwijs niet meer van hetzelfde bouwplan kan worden gesproken.
De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 april 1995, BR 1995/669.
In het bestreden besluit heeft verweerder een vergelijking gemaakt tussen de tekeningen behorende bij de oorspronkelijke bouwaanvraag van 6 september 1999 en de gewijzigde tekeningen van 14 december 1999. Hieruit is gebleken dat in ieder geval de volgende wijzigingen zijn aangebracht:
- De gevels aan de Zuidkade, noordzijde, westzijde en zuidzijde zijn gewijzigd in bouwhoogte, indeling en het aantal bouwlagen.
- Het aantal woningen en het aantal bouwlagen is gewijzigd.
- De indeling van de parkeerkelder is gewijzigd en de in- en uitrit van de parkeergarage is gewijzigd.
- De indeling en de entree van de winkel zijn gewijzigd.
- De indeling van de woningen is gewijzigd.
- De ontsluiting van de woningen is gewijzigd als gevolg van een gewijzigde plaatsing van het trappenhuis en lift.
De rechtbank is niet overtuigd door het argument van eiseres dat de verschillen tussen de bouwplannen qua maatvoering zeer beperkt zijn. Eiseres heeft hierbij de maximale en minimale hoogten, alsmede het totale vloeroppervlak onderling vergeleken. Een vergelijking tussen de bouwplannen kan echter niet bestaan uit een puur cijfermatige vergelijking, maar hierbij dient te worden betrokken het aanzien van de afzonderlijke gevels qua hoogte, indeling en aantal bouwlagen, alsmede de indeling en de functies van het bouwwerk per bouwlaag.
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting onderschrijft de rechtbank het oordeel van verweerder dat de nieuw ingediende tekeningen en de tekeningen die bij de oorspronkelijke aanvraag behoren, dermate van elkaar verschillen zowel in omvang als functie als qua vormgeving van de gevels, dat in casu moet worden gesproken van zodanig ingrijpende wijzigingen dat sprake is van een nieuw bouwplan. Verweerder heeft derhalve terecht het op 14 december 1999 ingediende bouwplan niet betrokken bij de beslissing op de aanvraag.
Tenslotte overweegt de rechtbank dat het verzoek van eiseres om het nieuwe bouwplan desalniettemin als oorspronkelijke bouwaanvraag te behandelen teneinde het nieuwe bouwplan buiten de aanhoudingsplicht van artikel 50, eerste lid, Ww te houden, niet kon worden toegewezen door verweerder. Een dergelijke handelwijze zou in strijd zijn met het wettelijk systeem van de Ww. Gelet hierop kan hetgeen eiseres overigens nog heeft aangevoerd buiten bespreking blijven.
Gezien het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 19 september 2000 ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mrs. M.M. Smorenburg, C.C. Dedel-van Walbeek en L.H.J. Kokhuis en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2001, in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,