ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5934

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/21611
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsbeneming en inbewaringstelling van Turkse vreemdeling na AC-procedure

In deze zaak gaat het om de bewaring van een Turkse vreemdeling die op 24 mei 2001 in het Aanmeldcentrum Rijsbergen een afwijzende beschikking ontving. De vreemdeling stelde dat hij onrechtmatig van zijn vrijheid was beroofd, omdat de AC-procedure op dat moment al was beëindigd. De rechtbank oordeelde dat niet aannemelijk was gemaakt dat de vreemdeling feitelijk was belet om het Aanmeldcentrum te verlaten na de uitreiking van de beschikking. De rechtbank merkte op dat er sinds 1 april 2001 geen specifieke beleidsregels meer waren over de inbewaringstelling na de AC-procedure, en dat de bestaande beleidslijnen niet eenduidig waren. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging van de verweerder, die de inbewaringstelling had opgelegd, de rechterlijke toetsing kon doorstaan. De vreemdeling had geen poging ondernomen om het Aanmeldcentrum te verlaten en de rechtbank oordeelde dat de inbewaringstelling niet disproportioneel was ten opzichte van het doel. Het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van de rechtbank te ’s-Gravenhage.

Uitspraak

UITSPRAAK
Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01 / 21611 VRONTN J
inzake: A, geboren op [...] 1981, van Turkse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Koning Willem II te Tilburg, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te ’s-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 1 juni 2001.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. de Graaf, advocaat te Utrecht.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. H. van Galen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Bij bevel tot bewaring van 24 mei 2001 is de vreemdeling op grond van artikel 59, tweede lid, Vw in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 25 mei 2001, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 25 mei 2001, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
1.2 Ter zitting is de behandeling geschorst om partijen ieder gelegenheid te geven schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken. Na de ontvangst van de onderscheidene schriftelijke stukken is met toestemming van partijen zonder nadere zitting uitspraak gedaan.
2. Overwegingen
In het beroepschrift zijn als grieven naar voren gebracht dat de vreemdeling voorafgaande aan het bevel tot bewaring zonder wettelijke grondslag van zijn vrijheid was beroofd. De AC-procedure was op 24 mei 2001 immers al om 13:14 beëindigd terwijl het gehoor voor zijn inbewaringstelling daarna pas op 14:15 uur heeft plaatsgevonden. Voorts acht hij de oplegging van de maatregel van bewaring na het doorlopen van een AC-procedure in strijd met het beleidsplan 1994. Verder nog is aangevoerd dat de vrijheidsbenemende maatregel in strijd is met de bestaande afspraken dat geen inbewaringstelling plaatsvindt indien een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt ingediend na een afwijzende beschikking in de AC-procedure. Tenslotte is aangevoerd dat aan de maatregel van bewaring geen behoorlijke belangenafweging vooraf is gaan en dat de oplegging ervan disproportioneel is ten opzichte van het te bereiken doel.
Verweerder heeft de grieven gemotiveerd bestreden.
Uit het dossier blijkt het volgende.
a. De vreemdeling stelt Nederland 2 mei 2001 te zijn binnengekomen. Hij heeft die dag een afspraak gemaakt voor het indienen van een asielverzoek in Aanmeldcentrum Zevenaar.
b. 20 mei 2001 is het onderzoek naar de inwilligbaarheid van het verzoek aangevangen. Op 24 mei 2001 is hem om 13.14 in het Aanmeldcentrum een afwijzende beschikking uitgereikt.
c. Op die dag om 13.25 uur heeft verweerder aan de Stichting Rechtsbijstand Asiel doen weten voornemens te zijn hem in bewaring te stellen.
d. De vreemdeling was bij zijn inreis in het bezit van een zogenaamde Nüfus-kaart, een bewijs van inschrijving in de Turkse burgelijke stand.
e. Om 14.15 uur is de vreemdeling gehoord omtrent de inbewaringstelling. De maatregel is om 14.35 uur opgelegd.
De rechtbank zal de grieven bespreken.
a. Onrechtmatige vrijheidsbeneming
Verweerder heeft betwist dat de vreemdeling na 13.14, het moment van uitreiken van de AC-beschikking, niet in de gelegenheid was het Aanmeldcentrum te verlaten.
In mijn uitspraak van 14 mei 2001 (AWB 01/15116 VRONT J) heb ik overwogen, dat zolang het tegendeel niet aannemelijk is gemaakt, van feitelijke vrijheidsbeneming in het Aanmeldcentrum Rijsbergen geen sprake is. Er is niet meer dan de op artikel 55 Vw gestoelde verplichting aldaar te verblijven. Niet gebleken is, dat de situatie in Aanmeldcentrum Zevenaar anders is. In casu is niet gebleken dat de vreemdeling na 13.14 uur feitelijk achter slot en grendel is bewaard tot aan de in inbewaringstelling. De vreemdeling heeft weliswaar in diverse wachtkamers verbleven, maar deze waren, naar moet worden aangenomen op basis van de bij die diverse processen-verbaal gerelateerde verklaringen, niet afgesloten. De vreemdeling is in dat uur ook nog in de gelegenheid gesteld een half uur in de SRA-spreekkamer met zijn rechtshulpverlener te spreken. Ter zitting heeft de vreemdeling nog bevestigd geen poging te hebben ondernomen tussen 13.14 een 14.15 uur het Aanmeldcentrum te verlaten. De grief dat de vreemdeling voorafgaand aan de inbewaringsstelling feitelijk en daarmee onrechtmatig de vrijheid is ontnomen mist derhalve feitelijke grondslag.
b. Beleidsplan aanmeldcentra 1994
Zoals verweerder ter zitting in onderhavige zaak bevestigde en deze rechtbank in de uitspraak van 5 juni 2001 (AWB 01/19530) reeds overwoog, ontbreken specifieke beleidsregels over de wijze waarop verweerder sedert 1 april 2001 ten aanzien van asielzoekers van wie in een van de zogenaamde land-AC’s het verzoek om toelating is afgewezen, gebruik wenst te maken van de bij de artikelen 57, 58 en 59 leden 1 en 2 Vw gegeven discretionaire bevoegdheden. Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder ook bevestigd dat sedertdien niet een eenduidige beleidslijn ter zake wordt gevolgd. Anders dan de gemachtigde van de vreemdeling heeft aangevoerd, kan in verband met de invoering van de Vreemdelingenwet 2000, waarin de inbewaringsstellingsbevoegdheid op onderdelen afwijkt van het oude recht, echter niet langer worden volgehouden dat de uitoefening van deze bevoegdheden moeten blijven binnen de in het Beleidsplan Aanmeldcentra 1994 gestelde kaders. Dat neemt niet weg dat tegen de achtergrond van de geschiedenis van de Aanmeldcentra-afdoening en bij gebreke van nieuw gepubliceerd beleid ter zake, enerzijds niet elke betekenis aan de in dat Beleidsplan verwoorde uitgangspunten kan worden ontzegd en anderzijds inbewaringstelling, met name op de in artikel 59 lid 2 Vw genoemde grond, nadere motivering behoeft. Deze nadere onderbouwing van de afweging in zaken als deze is ook in overeenstemming met de parlementaire geschiedenis bij dit artikelonderdeel.
Een en ander brengt echter mee dat het enkele beroep van de vreemdeling op het Beleidsplan 1994 niet tot gegrondverklaring leidt.
c. Tijdig ingediend verzoek om voorlopige voorziening
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder weliswaar bevestigd dat sedert 1 april 2001 geen nieuw beleid ten aanzien van vrijheidsbeneming na afronding lans-AC-procedure is vastgesteld, maar dat wel vaste gedragslijn is niet tot inbewaringstelling over te gaan, indien tijdig, dat wil zeggen binnen het zogenaamde vovo-uurtje, een voorlopige voorziening wordt aangemeld. In onderhavige zaak heeft verweerder zich van meet af aan op het standpunt gesteld dat voor het verhoor inbewaringstelling, derhalve gedurende het vovo-uurtje, geen voorlopige voorziening is aangemeld. Het dossier bevat geen andersluidende aanknopingspunten. Ter zitting heeft de vreemdeling uiteindelijk wel verklaard met zijn advocaat over de mogelijkheden van indiening van beroep en verzoek voorlopige voorziening te hebben gesproken, maar uit zijn verklaring valt niet te destilleren dat hem bekend was dat daadwerkelijk tijdens het vovo-uurtje een voorlopige voorziening is aangemeld. De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld ter zake alsnog opheldering te verschaffen. Uit de verklaring van de rechtshulpverlener, mr. F.S. van Nierop, van 6 juni 2001 valt evenmin een aanwijzing af te leiden voor de veronderstelling dat wel reeds tijdens het vovo-uurtje een voorlopige voorziening is aangemeld. Het beroep op verweerders gedragslijn na tijdige indiening van het verzoek in het vovo-uurtje niet tot vrijheidsbeneming over te gaan kan daarom niet slagen.
d. Belangenafweging
Uit het feit dat verzoeker en daarmee verweerder over een Turkse Nüfus-kaart beschikt, heeft verweerder de conclusie kunnen trekken dat was voldaan aan de voorwaarden voor de in artikel 59 lid 2 Vw genoemde grond voor inbewaringstelling. Gelet op de in het verhoor voorafgaand aan de inbewaringstelling uitgebreid in het bijzijn van de rechtshulpverlener met de vreemdeling besproken omstandigheden – geen geld, geen paspoort, geen verblijfplaats, eerdere Duitse detentie wegens illegaal verblijf, door de vreemdeling geëiste veiligheidsgarantie bij terugkeer en het gebrek aan vertrouwen bij verweerder dat de vreemdeling op eigen gelegenheid legaal het land zal verlaten – kan de in het kader van artikel 59 leden 1 en 2 Vw gemaakte belangenafweging de rechterlijke toetsing doorstaan. Verweerder behoefde niet te volstaan met een lichter middel in de vorm van een meldplicht.
De rechtbank is ook overigens van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
Het beroep is derhalve ongegrond.
Nu de bewaring niet wordt opgeheven, komt ook het verzoek om toekenning van schadevergoeding niet voor inwilliging in aanmerking.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2001, in tegenwoordigheid van A.H. de Vries als griffier.
Afschrift verzonden op: 15 juni 2001
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier.
Tegen de beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.