ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5923

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/4187, 00/2194
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding in vreemdelingenzaak

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat door eiser, een Marokkaan, is ingediend tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vergunning tot verblijf bij zijn Nederlandse partner. Eiser had op 22 februari 1999 een aanvraag ingediend, maar deze werd op 1 december 1999 afgewezen. Het bezwaarschrift werd pas op 31 januari 2000 ingediend, wat buiten de wettelijke termijn viel. Eiser stelde dat hij de beschikking van 1 december 1999 nooit had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat hij deze stelling niet op een geloofwaardige manier had onderbouwd. De rechtbank wees erop dat de bekendmaking van de beschikking op het laatst bekende adres van eiser volgens de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) rechtsgeldig was. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift op 30 december 1999 was verstreken en dat er geen verschoonbare reden was voor de termijnoverschrijding. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door de rechtbank 's-Gravenhage op 20 juni 2001.

Uitspraak

UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 00/4187 VRWET H (beroepszaak)
AWB 00/2194 VRWET H (voorlopige voorziening)
UITSPRAAK ex artikelen 8:77 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 71 van de Vreemdelin-genwet 2000 (Vw) van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken en de president, inzake het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van:
A, geboren op [...] 1964, van Marokkaanse
nationaliteit, eiser/verzoeker,
gemachtigde: mr. I.N. Weski, advocaat te Rotterdam,
tegen een besluit van
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.S. Trouwborst, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende
Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
------------------------------------------------------------------------------
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 22 februari 1999 heeft eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) een aanvraag ingediend om verlenging van de geldigheidsduur van de aan hem verleende vergunning tot verblijf, met als doel: verblijf bij Nederlandse partner B. Bij besluit van 1 december 1999 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd. Eiser heeft op 31 januari 2000 tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft het bezwaarschrift op 7 april 2000 niet-ontvankelijk verklaard.
1.2 Op 1 mei 2000 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.3 Verweerder heeft bepaald dat uitzetting gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is, niet achterwege zal blijven. Bij verzoekschrift van 1 maart 2000 heeft eiser de president van de rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het bezwaar is beslist. De president heeft het verzoek opgevat als strekkende tot een verbod tot uitzetting zolang nog niet op het beroepschrift is beslist.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en afwijzing van het verzoek.
1.5 De openbare behandeling van beide geschillen heeft plaatsgevonden op 10 mei 2001. Eiser is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door mr. V.M. Weski, kantoorgenote van de gemachtigde van eiser. Tevens is verweerder verschenen bij gemachtigde.
2. OVERWEGINGEN
Ten aanzien van het beroep
2.1 In de hoofdzaak dient te worden beoordeeld of de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of deze beslissing de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Met ingang van 1 april 2001 is de Vw in werking getreden. Artikel 122 Vw bepaalt dat de tot dan geldende vreemdelingenwet wordt ingetrokken.
Ingevolge artikel 119, eerste lid, Vw blijft het recht zoals het gold voor 1 april 2001 van toepassing ten aanzien van de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen een besluit op grond van de Vreemdelingenwet zoals die luidde tot 1 april 2001 (hierna: Vw (oud)), dat is bekend gemaakt dan wel een handeling op grond van de Vw (oud), die is verricht voor 1 april 2001.
2.3 Aangezien de bestreden beschikking dateert van vóór 1 april 2001 toetst de rechtbank het bestreden besluit inhoudelijk aan de Vw (oud).
2.4 Eiser legt aan de aanvraag en het onderhavige beroep ten grondslag dat hij in aanmerking komt verlenging van zijn vergunning tot verblijf met als doel: verblijf bij Nederlandse partner.
2.5 Verweerder heeft de bestreden beslissing, voor zover hier van belang en samengevat, doen steunen op de volgende overwegingen.
Het bezwaarschrift is niet binnen de termijn daarvoor gesteld in artikel 30, derde lid, Vw (oud) ingediend. Gebleken is dat de beschikking op 1 december 1999 naar de [...]plaats 521 te C is gezonden, het adres waar eiser volgens informatie van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) vanaf 23 maart 1999 woonachtig is. Indien er op het moment van de verzending geen raadsman of gemachtigde bekend is, geldt verzending naar het adres zoals blijkt uit de GBA op het moment van verzending als geldige bekendmaking. Verweerder heeft daarbij verwezen naar hoofdstuk A4/10.1.1 Vc 1994. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is in het onderhavige geval derhalve ingegaan op 2 december 1999 en liep af op 30 december 1999. Nu het bezwaarschrift eerst op 31 januari 2000 is ingediend, is het bezwaarschrift niet binnen de gestelde termijn ingediend. Bovendien is de door eiser opgegeven reden van de termijnoverschrijding niet afdoende om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het bezwaarschrift is daardoor niet ontvankelijk.
2.6 Eiser bestrijdt dit besluit en voert daartegen aan dat eiser door het bestreden besluit rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen en dat ten onrechte wordt overwogen dat het bezwaarschrift niet binnen de in artikel 30, derde lid, Vw (oud) gestelde termijn zou hebben ingediend.
Eiser heeft nimmer de beschikking in primo van 1 december 1999 ontvangen. In afwijking van hetgeen verweerder heeft gesteld, is niet gebleken dat de beschikking op 1 december 1999 aan eiser is toegezonden. Eiser heeft de beschikking nooit ontvangen en er worden geen stukken geproduceerd waaruit blijkt dat de beschikking op 1 december 1999 is verzonden.
Eiser heeft op enig moment een oproep gekregen van de Vreemdelingendienst om zich te melden met zijn paspoort of een kopie van een bezwaarschrift. Eiser heeft zich direct tot zijn gemachtigde gewend. Eiser was immers niet op de hoogte van het feit dat inmiddels een afwijzende beschikking was gegeven. Eisers gemachtigde heeft vervolgens direct telefonisch contact met de Vreemdelingendienst opgenomen, die haar mededeelde dat de bezwaartermijn op 10 januari 2000 was ingegaan, omdat vanaf die datum de beschikking ook pas bij de Vreemdelingendienst bekend was. Eiser had op 10 januari 2000 de beschikking echter nog steeds niet per post ontvangen, noch was deze aan hem uitgereikt. Zekerheidshalve heeft eisers gemachtigde een bezwaarschrift ingediend.
2.7 Ingevolge artikel 30, derde lid, Vw (oud) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, in afwijking van artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht, vier weken.
2.8 Ingevolge artikel 6:8, eerste lid van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 3:41 Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2.9 Ingevolge artikel 6:9 Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien dit voor het einde van de termijn is ontvangen, dan wel voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na de afloop van de termijn is ontvangen.
2.10 In artikel 6:11 Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bewaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.11 De rechtbank overweegt als volgt.
2.12 In de Vc 1994, hoofdstuk A4/10.1.1 is opgenomen dat, in het geval er géén raadsman of gemachtigde bekend is, als rechtsgeldige bekendmaking geldt de verzending van de beschikking naar het adres, zoals blijkt uit de Gemeentelijk Basisadministratie (GBA) op het moment van verzending. Blijkt de vreemdeling niet meer op de in de GBA vermelde adres te wonen, en heeft hij verzuimd een ander adres door te geven, dan geldt de verzending aan het laatst bekende GBA-adres als rechtsgeldige bekendmaking.
2.13 Gesteld noch gebleken is dat in het onderhavige geval reeds ten tijde van het nemen van de beschikking in primo bij verweerder een raadsman of gemachtigde van eiser bekend was. Op de brief van 1 december 1999 is derhalve terecht eisers adres vermeld. Gesteld noch gebleken is dat dit adres onjuist is. Evenmin is gesteld noch gebleken dat eiser onder de uitzonderingen valt van het beleid zoals is opgenomen in hoofdstuk A4/10.1.1. onder II Vc 1994. De rechtbank acht aannemelijk dat de beschikking daadwerkelijk op 1 december 1999 aan eiser is toegezonden. Dat de beschikking is verzonden wordt gelet op het verhandelde ter zitting ook niet meer door eiser betwist. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift liep derhalve af op 30 december 1999. Het bezwaarschrift is op 31 januari ingediend en is derhalve na afloop van de termijn ingediend.
2.14 In beroep heeft eiser ten aanzien van de verschoonbaarheid van de te late indiening aangevoerd dat hij de beschikking in primo nimmer heeft ontvangen en pas op de hoogte is geraakt van deze beschikking nadat hij een oproep had gekregen van de Vreemdelingendienst. Eiser stelt dat de Vreemdelingendienst heeft medegedeeld dat de beschikking bij hen pas bekend is geworden op 10 januari 2000 en dat ook de termijn van het indienen om die reden pas op 10 januari 2000 is gaan lopen.
2.15 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser de ontvangst van de beschikking in primo niet op niet ongeloofwaardige wijze ontkent. De enkele stelling van eiser dat hij de beschikking in primo niet heeft ontvangen is onvoldoende. De rechtbank acht een begin van onderbouwing van deze stelling vereist. Hiervan is in het onderhavige geval niet gebleken. Problemen met de postbezorging in eisers straat (in de desbetreffende periode) zijn niet gesteld. Voorts blijkt uit de stukken dat de Politie Rotterdam Rijnmond een kopie van de beschikking op 3 december 1999 heeft ontvangen en dat het stuk door de Vreemdelingendienst op 8 december 1999 is afgestempeld. Dat aan eiser is medegedeeld dat de termijn pas op 10 januari 2000 is gaan lopen is dan ook niet aannemelijk, nog afgezien van het feit dat de Vreemdelingendienst de onderwerpelijke termijn niet zelf kan bepalen of verlengen. De termijnoverschrijding is gezien het vorenstaande niet verschoonbaar te achten.
2.16 Nu het bezwaarschrift niet binnen de termijn van artikel 30, derde lid, Vw (oud) is ingediend en er geen sprake is van een situatie dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest, heeft naar het oordeel van de rechtbank verweerder het door eiser ingediende bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.17 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zonder in strijd te komen met enige regel van geschreven of ongeschreven recht het bezwaarschrift niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. Het ingestelde beroep is mitsdien ongegrond.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening
2.18 Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
Ten aanzien van het beroep en de voorlopige voorziening
2.19 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
3. BESLISSING
De rechtbank:
Ten aanzien van de hoofdzaak:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
De president:
Ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening:
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, tevens president, en uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2001, in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Zeijts als griffier.
afschrift verzonden op: 21 juni 2001
RECHTSMIDDEL
Ingevolge artikel 120 Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.