ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5902

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/21793
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.F.J.M. Schröder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrecht

In deze zaak gaat het om de onrechtmatigheid van de bewaring van een vreemdeling, die op 28 november 2000 in bewaring is gesteld met het oog op uitzetting. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vervolgkennisgeving door de verweerder niet tijdig is gedaan, waardoor de bewaring onrechtmatig is geworden met ingang van 29 april 2001. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kennisgeving uiterlijk op 28 april 2001 had moeten plaatsvinden, maar dit is niet gebeurd. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en schadevergoeding toegewezen van ƒ 4.350,--. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de vreemdeling toegewezen, die door de Staat der Nederlanden moeten worden vergoed.

De zaak werd behandeld door de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, waarbij de vreemdeling, geboren in 1972 en van Egyptische nationaliteit, werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M.L. Yu. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, was vertegenwoordigd door drs. P.E.G. Heijdanus Meershoek. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de strikte waarborgen van de Vreemdelingenwet 2000, met name artikel 96, niet zijn nageleefd, wat heeft geleid tot de onrechtmatigheid van de bewaring.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de bewaring niet rechtmatig kan zijn na de vierwekentermijn, zelfs niet als de zaak op zitting gepland was. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan op 15 juni 2001, waarbij de schadevergoeding en de proceskosten zijn toegewezen aan de vreemdeling. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/21793 VRONTN GC
UITSPRAAK
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1972,
verblijvende in de penitentiaire inrichting te Ter Apel,
van Egyptische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. M.L. Yu, advocaat te Amsterdam;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door drs. P.E.G. Heijdanus Meershoek, ambtenaar ten departemente.
1 Procesverloop
Op 28 november 2000 is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting, in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000).
Eiser heeft op 28 mei 2001 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser en aan de rechtbank toegezonden. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Blijkens deze stukken is de opgelegde maatregel met ingang van 29 mei 2001 opgeheven.
Eiser heeft de rechtbank meegedeeld dat hij de behandeling van het beroep ter zitting wenst te handhaven voor wat betreft het verzoek om schadevergoeding.
Het verzoek om schadevergoeding is behandeld ter zitting van 7 juni 2001. Eiser noch zijn gemachtigde zijn hierbij verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Standpunten
Eiser heeft de rechtbank verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat de bewaring is opgeheven, omdat niet tijdig aan de rechtbank kennis is gegeven van het voortduren van de bewaring als bedoeld in artikel 96, eerste lid, Vw 2000. De betreffende kennisgeving had vóór 29 april 2001 moeten worden ingediend. Verweerder heeft de rechtbank verzocht schadevergoeding toe te kennen met ingang van de 15e dag na die waarop de zaak uiterlijk op zitting had moeten worden behandeld, rekening houdend met een termijn voor overleg omtrent (eventueel) te ondernemen vervolgactiviteiten.
Overwegingen
Bij uitspraak van 2 maart 2001, heeft de rechtbank een eerder tegen de bewaring gericht beroep ongegrond verklaard. De bewaring is inmiddels op 29 mei 2001 opgeheven, zodat de rechtbank nog slechts heeft te beslissen op het verzoek om schadevergoeding.
Ingevolgde het bepaalde in artikel 96, vijfde lid, Vw 2000 dient verweerder uiterlijk vier weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan als bedoeld in artikel 96, derde lid, Vw 2000, de rechtbank in kennis te stellen van het voortduren van de vrijheidsbeneming, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Dit voorschrift behoort tot de strikte waarborgen, waarmee de bewaring is omkleed. Niet-inachtneming daarvan leidt -behoudens uitzonderlijke omstandigheden- tot onrechtmatigheid van de bewaring.
In het onderhavige geval is laatstelijk uitspraak gedaan vóór de datum van inwerkingtreding van de Vw 2000 (1 april 2001). Ingevolge het overgangsrecht, artikel 121, tweede lid, Vw 2000, wordt de kennisgeving uiterlijk op de achtentwintigste dag na het tijdstip van inwerkingtreding van de Vw 2000 gedaan.
Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 28 april 2001 de rechtbank in kennis had moeten stellen van het voortduren van de vrijheidsbeneming. Nu zulks niet is geschied moet de bewaring onrechtmatig worden geacht met ingang van 29 april 2001.
Anders dan verweerder ziet de rechtbank niet in dat de bewaring na ommekomst van de vierwekentermijn nog rechtmatig zou zijn gedurende de periode waarin de zaak door de rechtbank op zitting zou zijn gepland en behandeld, vermeerderd met de tijdsduur die verweerder nodig denkt te hebben -in casu is gesteld 14 dagen na de zittingsdatum- om zich over de verdere voortgang van de procedure te beraden.
Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet aanleiding het verzoek om schadevergoeding toe te wijzen, in die zin dat daarvoor termen bestaan met ingang van 29 april 2001. De rechtbank kent eiser ten laste van de Staat een schadevergoeding toe van ƒ 4.350,--.
Nu het beroep gegrond is verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
3 Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van ƒ 4.350,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 710,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. H.F.J.M. Schröder en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van M.G. den Ambtman als griffier op 15 juni 2001.
----------------
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 19 juni 2001
De voorzitter van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van ƒ 4.350,--.
Aldus gedaan door mr. drs. H.F.J.M. Schröder, fungerend voorzitter, op 15 juni 2001.