ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5896

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/19391
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Wolthuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Sudanese vreemdeling op basis van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 mei 2001, staat de onrechtmatigheid van de bewaring van een Sudanese vreemdeling centraal. De vreemdeling, geboren in Khartoum in 1970, was op dat moment verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg. De Staatssecretaris van Justitie had op 9 mei 2001 de maatregel van bewaring opgelegd, omdat de vreemdeling volgens de autoriteiten geen rechtmatig verblijf had in Nederland en de openbare orde dit vorderde. De rechtbank oordeelt dat de bewaring op twee verschillende gronden was gebaseerd, namelijk artikel 59, eerste lid en onder a, en artikel 59, tweede lid van de Vreemdelingenwet 2000. Dit leidde tot verwarring over de rechtsgevolgen van de bewaring, aangezien de eerste grond een onbeperkte duur van de bewaring toestaat, terwijl de tweede grond een maximale duur van vier weken voorschrijft.

De rechtbank benadrukt dat het essentieel is dat de vreemdeling duidelijkheid heeft over de grond van de bewaring, gezien de verschillende implicaties van de twee artikelen. De rechtbank concludeert dat de bewaring onrechtmatig is, omdat deze niet op een enkele, duidelijke grond kan worden gebaseerd. Tijdens de zitting erkende de vertegenwoordiger van de Staatssecretaris dat de bewaring onrechtmatig was, wat leidde tot een schikking over schadevergoeding. De rechtbank verklaart het beroep van de vreemdeling gegrond en veroordeelt de Staatssecretaris in de proceskosten. De uitspraak biedt belangrijke inzichten in de toepassing van de Vreemdelingenwet en de waarborgen die vreemdelingen moeten hebben met betrekking tot hun bewaring.

Uitspraak

UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Assen
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/19391 VRONTN A S4
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1970 te Khartoum,
Soedanese nationaliteit,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg.
P R O C E S V E R L O O P
Namens de Staatssecretaris van Justitie is de rechtbank op 11 mei 2001 op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van het besluit van 9 mei 2001 tot oplegging van de maatregel van bewaring, tegen welk besluit de vreemdeling geen beroep heeft ingesteld.
Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een eerste door de vreemdeling ingesteld beroep tegen de maatregel van bewaring.
Namens de vreemdeling is mr. M.M. Wiersema, advocaat te Assen, op 17 mei 2001 ter zitting verschenen.
Namens de Staatssecretaris van Justitie is de heer N. van Mourik, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst, verschenen.
R E C H T S O V E R W E G I N G E N
Verweerder heeft met het oog op de uitzetting van de vreemdeling bij besluit van 9 mei 2001 de maatregel van bewaring opgelegd, nu naar het oordeel van verweerder de vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en het belang van de openbare orde deze maatregel vordert (artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000) en de voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn (artikel 59, tweede lid, Vw 2000).
Namens verweerder is ter zitting erkend dat de bewaring onrechtmatig is, nu deze is gebaseerd op twee verschillende gronden. Deze erkenning heeft ertoe geleid dat partijen, tijdens een tijdelijke schorsing van de behandeling ter zitting, overeenstemming hebben bereikt over een door verweerder te betalen schadevergoeding.
Opmerking verdient dat door de gemachtigde van verweerder ter zitting is aangegeven dat, hoewel de feitelijke uitzetting van de vreemdeling ten tijde van de behandeling ter zitting reeds in gang was gezet en wellicht al was voltooid, de bewaring nog niet is opgeheven. Om die reden is namens de vreemdeling verzocht de bewaring op te heffen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Hoewel de onderhavige zaak onder zowel artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000 als onder artikel 59, tweede lid, Vw 2000 is onder te brengen, is de rechtbank van oordeel dat de inbewaringstelling slechts op één grond kan geschieden.
Het behoort tot de strikte waarborgen waarmee de bewaring is omkleed dat de vreemdeling, gelet op de verschillende rechtsgevolgen van beide wetsbepalingen, duidelijkheid heeft op welke grond de bewaring is gelast. Artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000 bepaalt dat de duur van de bewaring in principe onbeperkt is, terwijl de vreemdeling op grond van artikel 59, tweede lid, Vw 2000 maximaal vier weken in bewaring gesteld kan worden.
Voorts wordt overwogen dat de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000 slechts in bewaring gesteld kan worden indien de openbare orde of de nationale veiligheid zulks daadwerkelijk vordert. Artikel 59, tweede lid, Vw 2000 is daarentegen gebaseerd op een fictie, inhoudende dat het belang van de openbare orde wordt voorondersteld.
Het bovenstaande brengt mee dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet en bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is.
Het beroep dient gegrond te worden verklaard.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad 710,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden.
Aldus gewezen door mr. H. Wolthuis, in tegenwoordigheid van mr. T. Klooster als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2001
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel, voor partijen hoger beroep open. Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van de uitspraak te worden ingediend bij de Raad van State, Afdeling Bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113 2500 BC `s-Gravenhage.
----------------
Afschrift verzonden: 23 mei 2001