ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5895

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/26217
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van inbewaringstelling van een Marokkaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 2 juli 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van een Marokkaanse vreemdeling. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J. Singh, had beroep aangetekend tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling op 18 juni 2001 in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000). De gemachtigde van de vreemdeling voerde aan dat de bewaring onrechtmatig was, omdat er geen proces-verbaal van de binnentreding in het dossier aanwezig was. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel het proces-verbaal pas kort voor de zitting was overgelegd, de vreemdeling niet in zijn belangen was geschaad, omdat hij alsnog kennis had kunnen nemen van de inhoud en hierop had kunnen reageren. De rechtbank concludeerde dat de inbewaringstelling rechtmatig was, omdat er voldoende zicht op uitzetting bestond en de vreemdeling geen geldige verblijfsdocumenten had. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat in toekomstige gevallen mogelijk anders kan worden geoordeeld.

Uitspraak

UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/26217 VRWET
Inzake : A, crv nummer [crv nummer], thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. J. Singh, advocaat te Hoofddorp,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. M.P. Bouma, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1963 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Op 19 juni 2001 heeft de rechtbank een beroepschrift op grond van artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) van de vreemdeling ontvangen. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 18 juni 2001 waarbij de vreemdeling de maatregel van bewaring is opgelegd.
In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op
26 juni 2001. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000.
Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
De gemachtigde van de vreemdeling heeft aangevoerd dat de bewaring onrechtmatig dient te worden geacht omdat zich in het dossier geen proces-verbaal met betrekking tot de binnentreding van de woning bevindt, waardoor toetsing of dit op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden niet mogelijk is. Voorts is de maatregel van staandehouding ex artikel 50 Vw2000 ten onrechte toegepast omdat reeds bekend was dat de vreemdeling illegaal in Nederland verblijft. Ingevolge artikel 53, tweede lid Vw2000 had de vreemdeling derhalve meteen op grond van artikel 59 Vw2000 in bewaring dienen te worden gesteld. Verweerder had, nu de vreemdeling over een vast adres beschikt, kunnen volstaan met toepassing van een lichter middel. Van voortvarend handelen met betrekking tot de uitzetting is niet gebleken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Met de gemachtigde van de vreemdeling is de rechtbank van oordeel dat het voor een juiste beoordeling van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling noodzakelijk is dat alle daartoe relevante stukken deel uitmaken van het dossier. Verweerder heeft zulks ter zitting eveneens onderkend.
In het onderhavige geval is verweerder pas kort voor de zitting in het bezit gekomen van het proces-verbaal met betrekking tot de binnentreding, en heeft dit ter zitting in afschrift overgelegd aan de rechtbank en de gemachtigde van de vreemdeling. De rechtbank is van oordeel dat nu de gemachtigde van de vreemdeling alsnog kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van dit proces-verbaal en in de gelegenheid is gesteld hierop te reageren, de vreemdeling in het onderhavige geval niet zodanig in zijn belangen is geschaad dat de bewaring reeds hierom onrechtmatig dient te worden geacht. Dit neemt niet weg dat de rechtbank in de toekomst in voorliggende gevallen anders kan oordelen.
Uit het proces-verbaal blijkt dat de binnentreding op rechtmatige wijze tot stand is gekomen.
De stelling van de gemachtigde van de vreemdeling dat de verbalisanten ingevolge artikel 53 Vw2000 de woning slechts mochten betreden om de vreemdeling met toepassing van artikel 59 Vw2000 in bewaring te stellen kan de rechtbank niet volgen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de verbalisanten zich naar de woning hebben begeven omdat naar aanleiding van informatie van derden en informatie uit eigen onderzoek het vermoeden bestond dat aldaar een vreemdeling aanwezig was waarvan een redelijk vermoeden bestond dat hij illegaal in Nederland verblijft. De in de woning aangetroffen vreemdeling kon zich desgevraagd niet legitimeren en verklaarde tevens illegaal hier te lande te verblijven. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verbalisanten bevoegd waren om de vreemdeling met toepassing van artikel 50, eerste en tweede lid, staande te houden en op te houden voor verhoor.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in bewaring heeft gesteld. De vreemdeling beschikt niet over een geldige titel tot verblijf, is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs en heeft zich aan het vreemdelingentoezicht onttrokken. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken.
Bovendien is gebleken dat de vreemdeling geen gehoor heeft gegeven aan een eerdere aanzegging Nederland te verlaten.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat ten tijde van het opleggen van de maatregel verweerder in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat de openbare orde de bewaring vorderde. Nu de inbewaringstelling tevens is geschied met het oog op de uitzetting van de vreemdeling, en er vooralsnog geen gronden aanwezig zijn die tot het oordeel moeten leiden dat er geen zicht op uitzetting aanwezig is, is de rechtbank van oordeel dat niet met een lichter middel kon worden volstaan. Het feit dat de verblijfplaats van de vreemdeling bij de Vreemdelingendienst bekend is, neemt geenszins het gevaar weg dat de vreemdeling zich alsnog aan uitzetting zal onttrekken.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat en dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van de vreemdeling werkt. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat ten behoeve van de vreemdeling voor het einde van deze week een presentatie is gepland bij de Marokkaanse autoriteiten. Er is vooralsnog geen grond om aan te nemen dat deze presentatie niet tot afgifte van een document voor grensoverschrijding zal leiden.
Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
Het beroep is derhalve ongegrond.
Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
IV. RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. G.P. Kleijn en uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2001, in tegenwoordigheid van J.J. Brands, griffier.