ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5895
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Rechtmatigheid van inbewaringstelling van een Marokkaanse vreemdeling
In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 2 juli 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van een Marokkaanse vreemdeling. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J. Singh, had beroep aangetekend tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling op 18 juni 2001 in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000). De gemachtigde van de vreemdeling voerde aan dat de bewaring onrechtmatig was, omdat er geen proces-verbaal van de binnentreding in het dossier aanwezig was. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel het proces-verbaal pas kort voor de zitting was overgelegd, de vreemdeling niet in zijn belangen was geschaad, omdat hij alsnog kennis had kunnen nemen van de inhoud en hierop had kunnen reageren. De rechtbank concludeerde dat de inbewaringstelling rechtmatig was, omdat er voldoende zicht op uitzetting bestond en de vreemdeling geen geldige verblijfsdocumenten had. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat in toekomstige gevallen mogelijk anders kan worden geoordeeld.