UITSPRAAK
Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 71 Vw2000
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/19813 VRWET
Inzake: A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. J.W. de Graaf, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiser heeft gesteld dat hij is geboren op [...] december 1984 en dat hij de Togolese nationaliteit bezit. Hij verblijft sedert 18 april 2001 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in Nederland. Op 30 april 2001 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw2000 ingediend. Verweerder heeft op 3 mei 2001 eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Eiser heeft zijn zienswijze op deze mededeling schriftelijk naar voren gebracht. Bij besluit van 3 mei 2001 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen, hetgeen op grond van artikel 45 Vw2000 tot gevolg heeft dat eiser Nederland dient te verlaten.
2. Bij schrijven van 11 mei 2001 heeft eiser tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 28 juni 2001. Namens eiser is verschenen diens gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag en zijn beroep - voor zover van belang en samengevat - het navolgende aangevoerd. De vader en een oom van eiser zijn overleden door voodoopraktijken. Een andere oom van eiser wil dat eiser zich ook bezig gaat houden met voodoo. Eiser wil dit niet, omdat hij vreest ook te zullen sterven door voodoo. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij ten tijde van zijn aankomst in Nederland 16 jaar oud was en derhalve minderjarig.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning vormen.
Die afwijzing is gebaseerd op het bepaalde in het eerste lid in samenhang met het bepaalde in het tweede lid onder f van artikel 31 Vw2000.
4. Voor zover hier van belang luidt artikel 29 Vw2000:
"1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;".
Voor zover hier van belang luidt artikel 1 Vw2000:
"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
k. Vluchtelingenverdrag: het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76);
l. verdragsvluchteling: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en op wie de bepalingen ervan van toepassing zijn;".
5. De rechtbank overweegt het volgende.
Het bestreden besluit is genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure. In hoofdstuk C3/12.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc2000) is bepaald dat die procedure zich slechts leent voor een asielaanvraag waaromtrent geen tijdrovend onderzoek nodig is en waarop binnen 48 procesuren zorgvuldig kan worden beslist.
Daarvoor is vereist dat buiten twijfel is dat bij terugzending van eiser naar het land van herkomst geen gevaar bestaat voor schending van het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), artikel 3 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (AFV) en artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR) dan wel dat van eiser in redelijkheid kan worden verlangd terug te keren naar zijn land van herkomst.
6. Ingevolge het Vluchtelingenverdrag is sprake van vluchtelingschap in het geval dat de betrokkene, die uit gegronde vrees voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen.
7. Vooropgesteld moet worden dat de situatie in Togo niet zodanig is dat vreemdelingen afkomstig uit dat land in het algemeen zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Eiser zal dus aannemelijk moeten maken dat met betrekking tot hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die zijn vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is buiten twijfel dat eiser daarin niet is geslaagd. Voorop staat dat eiser nimmer lid, danwel sympathisant is geweest van een politieke partij of een -organisatie die in de negatieve aandacht van de Togolese autoriteiten staat, noch dat eiser anderszins tegen het regime gerichte activiteiten heeft verricht. Evenmin is gebleken dat eiser ooit gearresteerd of gedetineerd is geweest in Togo, noch dat hij op enigerlei wijze in Togo problemen in vluchtelingrechtelijke zin heeft ondervonden.
Het relaas van eiser is voorts uiterst vaag en op geen enkele wijze concreet onderbouwd. Daarbij komt dat de door eiser aangevoerde omstandigheden -indien al waar- niet zijn te herleiden tot een van de gronden genoemd in het Vluchtelingenverdrag. Dit zou slechts anders zijn, indien de Togolese autoriteiten eiser geen bescherming zouden kunnen bieden tegen de door hem gestelde problemen in verband met voodoo. Nu hiervan in het geval van eiser niet is gebleken, kan eiser zich tot hen wenden voor bescherming.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser niet is aan te merken als vluchteling.
9. Ingevolge artikel 3 EVRM, artikel 3 AFV en artikel 7 IVBPR dient te worden beoordeeld of aannemelijk is dat betrokkene een reëel risico loopt te worden onderworpen aan foltering, dan wel aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
Gelet op rechtsoverweging 8 is niet aannemelijk geworden dat gedwongen terugkeer van eiser naar Togo strijd oplevert met deze artikelen.
10. Evenmin is gebleken van klemmende redenen van humanitaire aard, die verband houden met de redenen van het vertrek van eiser uit het land van herkomst, op grond waarvan verweerder een vergunning tot verblijf in redelijkheid niet heeft kunnen onthouden.
Hierbij is het volgende van belang.
Eiser stelt geboren te zijn op [...] december 1984. Dit zou betekenen dat hij ten tijde van zijn inreis in Nederland op 18 april 2001 16 jaar en derhalve minderjarig was.
Verweerder heeft in het kader van een mogelijke verlening van een vergunning tot verblijf op grond van het beleid ten behoeve van alleenstaande minderjarige asielzoekers, dat is neergelegd in hoofdstuk C5/ 24 (Vc2000) een antropobiologisch onderzoek laten instellen naar de leeftijd van eiser. In het verslag van het leeftijdsonderzoek van Drs H. Th. van der Pas van 2 mei 2001 is onder meer als conclusie opgenomen dat een leeftijd van 21 jaar of ouder wordt toegekend aan eiser. Op basis hiervan heeft verweerder geconcludeerd dat eiser geen aanspraak kan maken op een vergunning tot verblijf op grond van het beleid ten aanzien van alleenstaande minderjarige asielzoekers.
In beroep heeft de raadsman van eiser ter ondersteuning van de stelling dat eiser minderjarig zou zijn een uit Togo afkomstig uittreksel uit het geboorteregister overgelegd. Hij heeft hierbij aangevoerd dat verweerder mede gelet op dit stuk niet zonder meer had kunnen oordelen dat eiser niet minderjarig was en dat derhalve in deze zaak ten onrechte de aanvraag van eiser binnen de AC-procedure is behandeld.
De rechtbank overweegt in dit kader als volgt.
Indien een asielzoeker geen documenten kan overleggen waaruit zijn of haar leeftijd blijkt, terwijl gesteld wordt dat de betrokken asielzoeker minderjarig is en verweerder aan deze minderjarigheid twijfelt, wordt een leeftijdsonderzoek uitgevoerd om te bepalen of de opgegeven leeftijd juist is. Tijdens dit onderzoek worden van de mediale uiteinden van de sleutelbeenderen en het hand/polsgebied röntgenfoto's gemaakt. Aan de hand van deze foto's kan worden bepaald of de sleutelbeenderen en het hand/polsgebied volledig zijn uitgerijpt. Op grond van wetenschappelijk onderzoek is de algehele conclusie getrokken dat een gewone rijper bij een sleutelbeenonderzoek de leeftijd van 21 jaar of ouder heeft, respectievelijk de leeftijd van 20 jaar of ouder heeft indien hij tot de categorie van uiterst vroege rijpers zou behoren. Met betrekking tot het onderzoek aan het hand/pols gebied kan worden geconcludeerd dat bij een uitgerijpt hand/polsgebied bij jongens een leeftijd van 16,0 jaar of ouder en bij meisjes een leeftijd van 14,7 jaar of ouder geldt. Aan deze conclusies wordt een betrouwbaarheidspercentage toegekend van boven de 95%. Uit een extern advies van dr. G.J.R. Maat van het Leids Universitair Medisch Centrum blijkt zelfs dat van een betrouwbaarheidsnorm van 98,9 % mag worden uitgegaan.
De rechtbank acht -gelet op vorenstaande wetenschappelijke conclusies- het door verweerder gevoerde beleid ten aanzien van het bepalen van leeftijd niet onredelijk. Verweerder heeft zich derhalve terecht beroepen op de resultaten van het leeftijdsonderzoek dat heeft plaatsgevonden, waaruit is gebleken dat eiser ten tijde van het leeftijdsonderzoek 21 jaar of ouder was.
Gelet op de zeer hoge marge van betrouwbaarheid van een antropobiologisch onderzoek en het feit dat een betrouwbaarheid van 100% in dit soort onderzoeken niet tot nauwelijks denkbaar is, is de rechtbank, -anders dan eiser- van oordeel dat verweerder terecht aan de resultaten van dit onderzoek meer waarde heeft gehecht dan aan het door eiser overgelegde uittreksel uit het geboorteregister en derhalve terecht de conclusie heeft getrokken dat nader onderzoek naar de leeftijd van eiser niet geïndiceerd is.
Daarbij komt dat de rechtbank een aantal vraagtekens plaatst bij de door eiser overgelegde geboorteakte. Ten eerste heeft eiser tijdens het eerste gehoor verklaard dat hij in Togo in het bezit is geweest van een geboorteakte, maar dat dit document nog bij een schoolmeester, c.q oom zou liggen. Het door eiser overgelegde uittreksel dateert echter van 28 mei 2001. Op die datum verbleef eiser al in Nederland en was hij tevens op de hoogte van de resultaten van het leeftijdsonderzoek, waaruit een leeftijd van 21 jaar of ouder blijkt. Ook wekt het bevreemding dat op het door eiser overgelegde uittreksel staat aangegeven dat de vader heeft getekend voor de aangifte van het kind, terwijl eiser tijdens zijn eerste gehoor heeft verklaard dat zijn vader vóór zijn geboorte is overleden. De verklaring van de gemachtigde van eiser dat aangiftes in Togo onvolkomen zijn, dat mankementen in het geboorteregister voorkomen en de geboorteaangifte mogelijk door een ander dan eisers vader is gedaan, maakt dit niet anders en versterkt eerder de conclusie dat aan een dergelijk document minder waarde dient te worden toegekend dan aan het door verweerder gehanteerde leeftijdsonderzoek. Bovendien heeft eiser niet aangegeven hoe hij in het bezit van dit document is gekomen, noch van wie dit stuk afkomstig is.
11. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht binnen de AC-procedure de aanvraag van eiser heeft afgewezen.
12. Het beroep is derhalve ongegrond.
13. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.
De arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
Verklaart het beroep ongegrond.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Aldus gedaan door mr. G. P. Kleijn en uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2001, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Zwan, griffier.
De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
afschrift verzonden op: 11 juli 2001