ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5871
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.J. van Bennekom
- Rechtspraak.nl
Toepassing van vrijheidsontnemende maatregel op Turkse vreemdeling in asielprocedure
In deze zaak gaat het om de toepassing van een vrijheidsontnemende maatregel op een Turkse vreemdeling, eiser, die in Nederland asiel heeft aangevraagd. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 14 juni 2001 uitspraak gedaan in de bodemzaak, waarbij de rechtbank oordeelt over de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel. Eiser stelt dat er een belangenafweging moet plaatsvinden, vergelijkbaar met artikel 59, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Hij betoogt dat de duur van de maatregel onrechtmatig is, omdat er meer dan zes weken zijn verstreken sinds de aanvraag en er geen beslissing is genomen op zijn asielverzoek. De rechtbank overweegt dat de complexiteit van de zaak en de vertraging in de besluitvorming, die niet aan de verweerder te wijten is, meespelen in de beoordeling. De rechtbank concludeert dat de voortduring van de maatregel niet in strijd is met de wet en dat deze gerechtvaardigd is, waardoor het beroep ongegrond wordt verklaard.
De rechtbank wijst erop dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, geen termijnen heeft gesteld in deze specifieke zaak, wat volgens de rechtbank binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling valt. De rechtbank houdt rekening met de belangen van de staat en de noodzaak voor zorgvuldig onderzoek in zaken die onder artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vallen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende argumenten zijn om de situatie van eiser gelijk te stellen aan die van vreemdelingen die onder artikel 59 van de Vw 2000 vallen. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond.