ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5831

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB oo/ 73697
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot Nederland voor gezinshereniging van Marokkaanse ouders met hun kinderen

In deze zaak gaat het om de aanvraag van eisers, A en B, voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland, nadat zij met hun drie jongste kinderen gebruik hebben gemaakt van de Remigratieregeling 1985 en naar Marokko zijn teruggekeerd. De oudste drie kinderen zijn in Nederland achtergebleven. Eisers hebben verzocht om toelating tot Nederland om samen met al hun kinderen te kunnen wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers ten tijde van het bestreden besluit een gezin vormden in Marokko en dat dit gezin nooit uit elkaar is geweest. De rechtbank oordeelt dat de eisers voldoen aan de voorwaarden voor gezinshereniging, aangezien zij feitelijk tot het gezin behoren en dit gezin reeds in het buitenland heeft bestaan.

De rechtbank heeft ook de argumenten van verweerder beoordeeld, die stelde dat eisers niet in aanmerking kwamen voor de gevraagde mvv omdat zij gebruik hadden gemaakt van de Remigratieregeling, die geen terugkeeroptie bood. De rechtbank oordeelt echter dat de achterlating van eisers in Marokko een onevenredige hardheid oplevert, vooral gezien de medische situatie van eiseres, die afhankelijk is van de zorg van haar kinderen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eisers, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

UITSPRAAK
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 00/73697 MVV
inzake: A en B, respectievelijk geboren op [...] 1947 en [...] 1955, beiden van Marokkaanse nationaliteit, wonende in Marokko, eisers,
gemachtigde: mr. J.W. Aartsen, advocaat te Utrecht,
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Hazen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van
het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 28 juni 1999 hebben eisers, mede namens hun drie minderjarige kinderen C, D en E, respectievelijk geboren op [...] 1983, [...] 1984 en [...] 1985, bij de Nederlandse ambassade te Rabat in Marokko aanvragen ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Bij besluit van 11 oktober 1999 heeft verweerder deze aanvragen niet ingewilligd. Bij bezwaarschrift van 5 november 1999, aangevuld bij brief van 28 december 1999, hebben eisers tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 11 februari 2000 is de gemachtigde van eisers alsmede twee zoons en een dochter van eisers gehoord door een ambtelijke commissie. Naar aanleiding van dit gehoor heeft de gemachtigde van eisers bij brief van 3 november 2000 het bezwaar aangevuld. Het bezwaar is bij besluit van 8 november 2000 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 5 december 2000, aangevuld bij brieven van 4 januari 2001 en 3 mei 2001, hebben eisers tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 12 februari 2001 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 2 mei 2001 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2001. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens waren vier kinderen van eisers, te weten F, G, H en D, ter zitting aanwezig
II. FEITEN
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Eiser en eiseres zijn gehuwd. Zij zijn respectievelijk in 1970 en in 1977 naar Nederland gekomen. C, D en E zijn in Nederland geboren. Eisers hebben nog drie andere kinderen, te weten F, G en H, respectievelijk geboren op [...] 1974, [...] 1978 en [...] 1982.
Eiser en eiseres waren tot 28 juni 1998 in het bezit van een vestigingsvergunning. Hun kinderen waren in het bezit van een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd.
Op 28 juni 1998 zijn eisers met hun drie jongste kinderen, onder gebruikmaking van de Remigratieregeling 1985, naar Marokko vertrokken. De drie andere kinderen zijn in Nederland achter gebleven.
D was ten tijde van de behandeling ter zitting bij zijn broers en zus in Nederland teruggekeerd. C en E verblijven nog in Marokko bij eisers.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet in aanmerking komen voor verlening van de gevraagde mvv. Eisers hebben gebruik gemaakt van de Remigratieregeling 1985, die in 1998 nog van toepassing was. Deze regeling biedt geen mogelijkheid voor een terugkeeroptie. De redenering hierachter is dat tegen een terugkeeroptie pleit dat de beslissing om terug te keren naar het land van herkomst een serieuze beslissing dient te zijn waarop men niet lichtvaardig moet kunnen terugkomen. Het feit dat in de Remigratiewet, die in werking is getreden op 1 april 2000, wel een terugkeeroptie voor spijtoptanten is opgenomen, doet hieraan niet af, daar eisers van de oude remigratieregeling gebruik hebben gemaakt en derhalve de hierin opgenomen voorwaarden op eisers van toepassing zijn.
Eisers komen evenmin in aanmerking voor verblijf op grond van hoofdstuk B21/5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994, daar zij niet voldoen aan de daarin gestelde leeftijdsgrens.
Voorts komen eisers niet in aanmerking voor verblijf op grond van het beleid inzake verruimde gezinshereniging, zoals opgenomen in hoofdstuk B1/7 van de Vc, omdat zij nooit feitelijk tot het gezin behoorden van de hier te lande verblijvende kinderen, maar andersom. De stelling dat eisers na een langdurig verblijf in Nederland geen aansluiting meer kunnen vinden in de Marokkaanse samenleving kan niet tot een ander oordeel leiden, nu eisers vrijwillig gebruik hebben gemaakt van de Remigratiewetgeving en de daarbij behorende premie hebben ontvangen. Eisers zijn in Marokko geboren, zijn in Marokko opgegroeid en hebben geruime tijd van hun leven in Marokko gewoond.
De gestelde medische klachten van eiseres waren reeds aanwezig op het moment van daadwerkelijke remigratie van eisers in 1998 en de klachten kunnen derhalve niet als belemmering worden gezien om vrijwillig terug te keren naar Marokko. Niet gebleken is dat er sprake is van een verergering of verandering van de klachten op grond waarvan thans verblijf dient te worden toegestaan.
Voorts is er geen sprake van andere klemmende redenen van humanitaire aard. De stelling dat (een deel van) het gezin niet is betrokken bij de remigratieplannen, kan niet tot toelating tot Nederland leiden. Eisers hadden de mogelijkheid zich hieromtrent goed te laten informeren alvorens terug te keren naar Marokko en hadden moeten begrijpen dat terugkeer na remigratie onmogelijk was.
Ten aanzien van de uitoefening van het gezinsleven met alle kinderen, stelt verweerder dat eisers in 1998 bewust de keuze hebben gemaakt het gezin op te splitsen en drie kinderen in Nederland achter te laten. Het feit dat aan de drie mee-geremigreerde kinderen thans wel verblijf wordt toegestaan doet aan het vorenstaande niet af. Deze drie kinderen kunnen voor steun terecht bij de andere drie hier te lande verblijvende kinderen en zijn voor steun in hun opvoeding niet alleen afhankelijk van hun ouders. Desgewenst kunnen de kinderen zich in Marokko bij hun ouders voegen om aldaar de steun in hun opvoeding te krijgen indien die wel wordt gewenst.
De weigering aan eisers verblijf hier te lande toe te staan betekent geen schending van het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
In het verweerschrift heeft verweerder nog gesteld dat artikel 8 van de nieuwe Remigratiewet slechts van toepassing is op mensen die op grond van de nieuwe wet zijn geremigreerd. Nu artikel 8 van deze wet geen uitkomst biedt in lopende procedures van vreemdelingen die binnen een jaar na remigratie willen terugkeren, valt ook niet in te zien waarom verweerder op de inwerkingtreding van deze bepaling zou moeten anticiperen.
2. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde mvv heeft geweigerd. Daartoe voeren zij aan dat, nu de drie jongste kinderen in Nederland mogen verblijven, thans alle kinderen in Nederland (gaan) verblijven. Eisers hebben de aanvraag om verlening van een mvv binnen één jaar na de remigratie ingediend. De terugkeeroptie is in de nieuwe Remigratieregeling opgenomen in weerwil van de argumenten die verweerder geeft bij de argumenten waarom in de oude Remigratiewet geen terugkeeroptie is opgenomen. Ten tijde van het besluit in primo en ten tijde van het bestreden besluit was immers al door de Kamer en de regering onderkend dat een terugkeeroptieregeling wél wenselijk is. Het kan dan niet zo zijn dat vanwege het enkele feit dat de regeling nog niet in werking is getreden, de mogelijkheid om terug te keren kan worden afgesneden. Eisers hebben de anticipatie op de nieuwe Remigratiewet in het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard geïncorporeerd. De remigratie was een mislukking, eiseres en de kinderen waren slechts mondjesmaat geïnformeerd door eiser over de remigratie en eiseres bleef gezondheidsproblemen houden. Al snel is daarom om terugkeer gevraagd.
Kort voor het bestreden besluit is eiseres opgenomen in het ziekenhuis. De verwachting was in 1998 dat de gezondheidstoestand van eiseres zou verbeteren. Deze verwachting is niet uitgekomen, hetgeen voor eiseres eveneens reden is om niet in Marokko te hoeven achterblijven en waardoor eiser ook spijt kreeg. Vast staat dat de medische situatie van eiseres onveranderd slecht is, hetgeen in ieder geval voor het bestreden besluit is aangetoond, terwijl verweerder geen rekening heeft gehouden met de brief van de gemachtigde van eisers van 3 november 2000.
Eisers doen nadrukkelijk een beroep op het beleid inzake verruimde gezinshereniging, nu de gezinsband nimmer verbroken is en zij wel degelijk de zorg zijn blijven houden voor, in ieder geval de drie jongste kinderen. Er is in dat verband sprake van "more than normal emotional ties", nu het gezin door een misstap van eiser uiteengereten wordt, terwijl zij zo op elkaar zijn aangewezen. In dit verband wijzen eisers wederom op de gezondheidssituatie van eiseres die zwaar leunde en leunt op de kinderen, zowel emotioneel als voor haar puur feitelijke (medische) verzorging.
Ter zitting is namens eisers verklaard dat hun dochters C en E nog in Marokko bij eisers verblijven in verband met de verzorging van eiseres. Zij hebben tot augustus 2001 de tijd om op grond van de aan hen verleende mvv naar Nederland te komen.
IV. OVERWEGINGEN
1. Het bestreden besluit is een besluit omtrent de afgifte van een visum. Dit besluit is genomen op basis van het Souverein Besluit van 12 december 1813. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een dergelijk besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, gelijkgesteld met een besluit gegeven krachtens de Vw 2000. Deze rechtbank is derhalve bevoegd.
2. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
3. Een mvv-aanvraag wordt getoetst aan dezelfde criteria als een aanvraag om een vergunning tot verblijf.. Het bestreden besluit dateert van vóór inwerkingtreding van de Vw 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000, 495). Vanwege de ex-tunc toetsing dient de inhoud van het besluit daarom te worden getoetst aan de Vw 1965 en aanverwante regelingen.
4. Een mvv kan, evenals een vergunning tot verblijf, ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Bij de toepassing van dit artikel is het beleid gevoerd dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten, tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vc 1994.
5. De rechtbank stelt voorop dat in het bestreden besluit is beslist dat aan de kinderen C, D en E wel verblijf hier te lande wordt toegestaan. Thans is derhalve nog in geschil de vraag of verweerder terecht de aanvraag om verlening van een mvv ten behoeve van eisers heeft afgewezen.
6. Eisers beogen toelating voor verblijf bij hun kinderen. Ingevolge het beleid inzake verruimde gezinshereniging, zoals neergelegd in hoofdstuk B1/7 van de Vc 1994, komen voor een vergunning tot verblijf in aanmerking gezinsleden die feitelijk behoren tot het gezin, voor zover hun achterlating een onevenredige hardheid zou betekenen. De gezinsband tussen het gezinslid dat om toelating verzoekt en degene bij wie verblijf wordt beoogd, dient reeds in het buitenland te hebben bestaan.
De gezinsband wordt ingevolge dit beleid geacht definitief te zijn verbroken indien de betrokkene duurzaam wordt opgenomen in een ander gezin en degene bij wie verblijf wordt beoogd niet meer belast is met het gezag of niet meer voorziet in de kosten van opvoeding en verzorging, of indien de betrokkene zelfstandig is gaan wonen en in het eigen onderhoud voorziet. Voorts wordt de gezinsband onder meer geacht te zijn verbroken indien de betrokkene een zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of een relatie.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het kader van de toets aan het verruimde gezinsherenigingsbeleid in het bestreden besluit slechts is ingegaan op de vraag of eisers voor verblijf bij hun oudste drie kinderen, die in Nederland waren achtergebleven, in aanmerking komen. Eisers beogen echter toelating hier te lande om alhier gezamenlijk met alle kinderen te wonen. Zij beogen derhalve ook toelating bij de drie minderjarige kinderen C, D en E, aan wie bij het bestreden besluit verblijf hier te lande is toegestaan. De rechtbank is van oordeel dat, nu eisers ten tijde van het bestreden besluit tezamen met C, D en E een gezin in Marokko vormden en dit gezin nooit uit elkaar is geweest, is voldaan aan de voorwaarde "feitelijk behoren tot het gezin" en de voorwaarde dat dit gezin reeds in het buitenland heeft bestaan.
De rechtbank is onder deze omstandigheden van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd en dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Het beroep wordt derhalve gegrond verklaard. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Ten aanzien van de vraag of de achterlating van eisers een onevenredige hardheid oplevert overweegt de rechtbank ten overvloede het volgende.
8. De rechtbank is van oordeel dat, alle omstandigheden van dit geval in samenhang bezien, achterlating van eisers in Marokko een onevenredige hardheid oplevert. Zij overweegt hiertoe dat uit de door eisers in bezwaar overgelegde medische verklaringen van het Academisch Ziekenhuis Utrecht d.d. 14 april 1998 is gebleken dat eiseres op 12 februari 1998 een hersenoperatie heeft ondergaan. Blijkens een verklaring van de neurochirurg Jidal Mostafa te Marokko van 23 augustus 2000 staat eiseres thans in Marokko onder medische behandeling in verband met -onder meer- psychische stoornissen die te maken hebben met de sociale problemen die patiënte ondervindt.
Eiseres is door deze medische problemen afhankelijk van de verzorging van de kinderen. Dit wordt tevens bevestigd door de omstandigheid dat de twee jongste dochters ten tijde van de zitting nog in Marokko waren om voor eiseres te zorgen, ondanks het feit dat aan hen reeds verblijf hier te lande was toegestaan. Ten aanzien van de stelling van verweerder dat eiseres reeds in Nederland medische problemen had en dat die problemen geen belemmering vormden om vrijwillig naar Marokko te gaan, overweegt de rechtbank dat de drie jongste kinderen destijds met eisers zijn meegegaan naar Marokko, zodat de verzorging van eiseres aldaar geen probleem vormde. Ten tijde van het bestreden besluit was de situatie echter anders, daar in dit besluit aan C, D en E hier te lande verblijf is toegestaan. Gelet op het feit dat deze kinderen in Nederland zijn geboren en getogen, zij minderjarig zijn en gewenst is dat deze kinderen, gelet op hun minderjarigheid, bij hun ouders in gezinsverband wonen, zoals tot nu toe ook het geval is geweest, overweegt de rechtbank dat het van onevenredige hardheid getuigt om van hen te verlangen dat zij eisers in Marokko achterlaten.
Verder overweegt de rechtbank nog dat eisers reeds in 1970 en 1977 naar Nederland zijn gekomen en in het bezit waren van een vestigingsvergunning. Zij hebben derhalve tot aan hun vertrek naar Marokko respectievelijk 28 en 21 jaar (legaal) in Nederland verbleven. De omstandigheid dat zij vrijwillig met gebruikmaking van de remigratieregeling zijn teruggekeerd naar Marokko doet hieraan naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet af, gelet op het feit dat eisers relatief snel (binnen een jaar) hebben besloten terug te keren naar Nederland. Dit klemt te meer nu in de op 1 april 2000 in werking getreden Remigratiewet (wet van 22 april 1999, Stb.232) in tegenstelling tot de oude regeling wel een terugkeeroptie is opgenomen voor mensen die binnen een jaar na een mislukte remigratiepoging naar Nederland willen terugkeren.
9. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op f 1420,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
10. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op f 1420,- (zegge: veertienhonderdentwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van de rechtbank;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht ad f 225,- (zegge: tweehonderdenvijfentwintig gulden).
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2001, door
mr. M.A. Vermeulen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.Th.H. Zimmerman, griffier.
Afschrift verzonden op: 28 juni 2001