ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5805
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.M. van Schuijlenburg
- I.T. Herder
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 mei 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, A, geboren in 1968 en van Nigeriaanse nationaliteit. De vreemdeling was op 9 mei 2001 in bewaring gesteld met het oog op zijn uitzetting, omdat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland had. De rechtbank moest beoordelen of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming was met de wet en of deze in redelijkheid gerechtvaardigd was. De gemachtigde van de vreemdeling had laten weten dat er geen belang bestond bij een uitspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring pas opgeheven kon worden als de vreemdeling daadwerkelijk was uitgezet. De rechtbank wees op artikel 94 van de Vreemdelingenwet 2000, dat de rechtbank verplicht om binnen bepaalde termijnen onderzoek te doen naar de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat niet kon worden vastgesteld of er een geldige titel voor vrijheidsbeneming was in de periode tussen 16.30 uur en 17.45 uur op 9 mei 2001. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de bewaring en veroordeelde de verweerder in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. W.M. van Schuijlenburg en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. I.T. Herder als griffier.