ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5748

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/7939
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duurzame opneming in een ander gezin en feitelijke gezinsband

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 9 oktober 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van A, B en C, drie kinderen van Kaapverdische nationaliteit, om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. De rechtbank moest beoordelen of de eisers waren opgenomen in een ander gezin en of de feitelijke gezinsband met hun moeder, referente, was verbroken. De rechtbank concludeert dat de eisers na het vertrek van hun moeder in verschillende gezinnen zijn ondergebracht, wat bevestigt dat zij zijn opgenomen in een ander gezin. De rechtbank oordeelt dat de opname duurzaam is, omdat de kinderen niet langer deel uitmaken van het gezin waarvan hun moeder deel uitmaakte. De rechtbank stelt vast dat referente onvoldoende heeft aangetoond dat zij de intentie had om haar kinderen naar Nederland te laten komen, ondanks dat zij in 1993 een verblijfsvergunning kreeg. De rechtbank wijst erop dat de intentie om de kinderen te laten overkomen objectief moet zijn en dat er geen bewijs is dat referente na haar vertrek uit haar land van herkomst in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen heeft voorzien. De rechtbank concludeert dat de feitelijke gezinsband tussen eisers en referente is verbroken, en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. S. Tax als griffier.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
,
artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 00 / 7939 S1813 H
inzake: A, B en C, geboren op respectievelijk [...] 1980, [...] 1984 en [...] 1990, van Kaapverdische nationaliteit, eisers,
gemachtigde: mr. W.A. Venema, advocaat te Rozenburg,
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. Ch. R. Vink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Op 24 augustus 1998 heeft D, de moeder van eisers (hierna te noemen: referente), ten behoeve van eisers een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Bij besluit van 16 maart 1999 heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. Op 13 april 1999 is een bezwaarschrift ingediend tegen de niet-inwilliging van de aanvraag. Op 12 april 2000 is referente gehoord door een ambtelijke commissie. Bij besluit van 27 juli 2000 is het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Aan de orde is het beroep van 19 augustus 2000 tegen laatstgenoemd besluit van verweerder.
1.2 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 28 februari 2001. Daarbij hebben eisers en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Nadat het onderzoek was gesloten, heeft de rechtbank bij brief van 28 mei 2001 het onderzoek heropend in afwachting van uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank en nevenzittingsplaats betreffende de feitelijke gezinsband. Deze uitspraken van 16 juli 2001 (met kenmerk AWB 00/544 S1813, AWB 00/64047 S1813 H en AWB 00/66437 S1813 H) zijn partijen bij brief van 29 augustus 2001 toegestuurd. Na ontvangst van de reacties van partijen heeft de rechtbank het onderzoek met instemming van partijen zonder nadere zitting gesloten.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Eisers hebben aan hun aanvraag om afgifte van een mvv en het onderhavige beroep ten grondslag gelegd dat zij in aanmerking komen voor een vergunning tot verblijf bij referente.
2.2 Ingevolge artikel 33d Vw (oud) worden beschikkingen omtrent de afgifte van visa of machtigingen tot voorlopig verblijf, gegeven krachtens het Souverein Besluit van 12 december 1813 (Stcrt.1814,4), voor de toepassing van de wettelijke voorschriften van bezwaar en beroep gelijkgesteld met beschikkingen aangaande toelating, gegeven op grond van de Vreemdelingenwet.
2.3 De gronden voor afgifte van een mvv zijn, zoals blijkt uit hoofdstuk A4/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc (oud)), gelijk aan die voor afgifte van een vergunning tot verblijf. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw (oud) kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Het door verweerder bij de toepassing van dit artikellid gevoerde beleid is vastgelegd in de Vc (oud).
2.4 Ingevolge Hoofdstuk B1/5 Vc (oud) komen voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking:
a. de uit het huwelijk of de relatie geboren minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin;
b. de niet uit het huwelijk of de relatie geboren minderjarige kinderen (bijvoorbeeld voorkinderen van een van beide echtgenoten of pleegkinderen) die feitelijk behoren tot het gezin.
De gezinsband moet reeds in het buitenland hebben bestaan. De kinderen behoren niet langer feitelijk tot het gezin, indien de gezinsband als (feitelijk) verbroken kan worden beschouwd. Dit doet zich in elk geval voor indien er sprake is van:
- duurzame opneming in een ander gezin in de situatie dat de ouders ook niet meer met het gezag zijn belast;
- duurzame opneming in een ander gezin in de situatie dat de ouders niet meer voorzien in de kosten van opvoeding en verzorging;
- het zelfstandig gaan wonen en in eigen onderhoud voorzien;
- het vormen van een zelfstandig gezin door het aangaan van een huwelijk of een relatie;
- het belast zijn met de zorg voor buitenhuwelijkse kinderen.
Ter toelichting en ter aanvulling is voorts nog de navolgende tekst opgenomen in de Vc. De bewijslast om aan te tonen dat de feitelijke gezinsband tussen ouder en kind niet is verbroken ligt bij de in Nederland verblijvende ouder, die de overkomst van het kind vraagt. Naarmate de scheiding tussen ouder en kind langer duurt, wordt de bewijslast voor de persoon in Nederland zwaarder. De ouder zal goede redenen moeten aanvoeren, waarom hij of zij het kind niet eerder naar Nederland heeft laten overkomen. Tevens zal de ouder moeten aantonen op welke wijze invulling is gegeven aan de relatie tussen ouder en kind in de periode van scheiding.
2.5 De feitelijke gezinsband tussen ouder en kind wordt in verweerders beleid derhalve als verbroken beschouwd wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan: het kind is duurzaam opgenomen in een ander gezin en de ouder in Nederland is niet meer belast met het gezag, dan wel het kind is duurzaam opgenomen in een ander gezin en de ouder voorziet niet meer in de kosten van opvoeding en verzorging. Met betrekking tot deze voorwaarden is de duurzame opname van het kind in een ander gezin dus een noodzakelijke voorwaarde om te kunnen concluderen dat de feitelijke gezinsband is verbroken. Echter, de duurzame opname van het kind in een ander gezin is op zichzelf onvoldoende om de feitelijke gezinsband verbroken te achten. Tevens moet zijn gebleken dat de ouder niet meer in het onderhoud van het kind voorziet en/of dat de ouder niet meer belast is met het gezag over het kind.
2.6 Voorts stelt verweerder zich blijkens bovengenoemde uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 16 juli 2001, kenmerk AWB 00/544 S1813, ten aanzien van de vraag wanneer opname in een ander gezin als duurzaam is aan te merken, op het volgende standpunt. Bij toetsing aan de voorwaarde of sprake is van duurzame opname wordt vooral rekening gehouden met de voortdurende intentie van de ouder (en de verzorger in het land van herkomst) om het kind slechts tijdelijk in het gezin van de verzorger te laten verblijven en het kind zo spoedig mogelijk naar Nederland te laten overkomen. Uiteraard moet deze intentie wel uit objectieve feiten en omstandigheden blijken en tijdens de referteperiode steeds aanwezig zijn geweest. Bij gebreke van een intentie in vorenvermelde zin wordt aangenomen dat het verblijf van het kind in het gezin van de verzorger een duurzaam karakter heeft. Voorts wordt van de ouder verwacht dat hij beletselen voor gezinshereniging, zoals het ontbreken van een vergunning tot verblijf, zo spoedig mogelijk tracht weg te nemen. Wanneer het in de praktijk niet lukt om alle beletselen weg te nemen, zal de ouder een keuze moeten maken tussen hetzij het terugkeren naar het land van herkomst, hetzij berusten in deze situatie. Keuze voor de laatste optie heeft gevolgen voor het karakter van de opneming van het gezin van de verzorger: vanaf dat moment kan immers bezwaarlijk nog worden gesproken van een situatie van tijdelijke aard.
2.7 Namens eisers is het volgende aangevoerd. Er is ten aanzien van eisers geen sprake van een duurzame opname in een ander gezin. A en B zijn na het vertrek van referente steeds bij andere familieleden ondergebracht, zodat in ieder geval ten aanzien van hen reeds om die reden niet kan worden gesproken van een duurzame opneming in een ander gezin. Voorts heeft referente sinds haar komst naar Nederland op 28 september 1991 de intentie gehad om eisers te laten overkomen. Per 13 januari 1993 is aan referente verblijf hier te lande toegestaan bij haar toenmalige partner. Deze relatie was volgens referente echter zodanig problematisch dat hierin een beletsel was gelegen om eisers over te laten komen. Nadat de relatie met deze partner was verbroken, heeft referente op 28 februari 1994 een toeristenvisum ten behoeve van eisers aangevraagd, waaruit haar intentie blijkt om eisers te laten overkomen. Deze aanvraag is afgewezen. Vervolgens is referente een relatie aangegaan met E, op grond waarvan aan haar per 11 september 1995 opnieuw verblijf hier te lande is toegestaan. Op 19 augustus 1996 heeft referente een aanvraag om afgifte van een mvv ingediend bij de Nederlandse Vertegenwoordiging te Mindelo, waaruit haar voortdurende intentie blijkt om eisers te laten overkomen. Naar later bleek is deze aanvraag echter nooit door de betreffende Nederlandse Vertegenwoordiging in behandeling genomen. Derhalve heeft referente op 24 augustus 1998 onderhavige mvv-aanvraag ingediend. Voorts is namens eisers aangevoerd dat referente sinds haar vertrek uit haar land van herkomst is blijven voorzien in de kosten van onderhoud van eisers en dat zij met het gezag over eisers belast is gebleven. Uit het bovenstaande volgt dat er geen sprake is van een verbreking van de gezinsband tussen eisers en referente. Bovendien is afwijzing van de onderhavige aanvraag in strijd met artikel 8 EVRM, nu van referente niet kan worden verwacht terug te keren naar haar land van herkomst om aldaar haar gezinsleven uit te oefenen.
2.8 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.9 De rechtbank staat in de eerste plaats voor de vraag of eisers zijn opgenomen in een ander gezin. Zij beantwoordt deze vraag bevestigend. Als uitgangspunt neemt zij dat er sprake was van een feitelijke gezinsband op het moment dat referente in september 1991 naar Nederland vertrok. Verweerder heeft op goede gronden kunnen concluderen dat eisers in de jaren nadien zijn opgenomen in enkele andere gezinnen. A en B zijn eerst opgenomen in het gezin van een oom, toen in dat van de grootmoeder vaderszijde en vervolgens weer in dat van een oom (en vervolgens in het geval van B weer in het gezin van de grootmoeder). C is na het vertrek van referente opgenomen in het gezin van een tante.
2.10 De visie van eisers, dat zij daarmee sinds het vertrek van hun moeder niet hebben verbleven op een vaste verblijfsplaats en er dus geen sprake is van een opname in een ander gezin, acht de rechtbank onjuist. Zij verstaat het beleid van verweerder aldus dat met „opname in een ander gezin“ is beoogd de situatie waarin de kinderen niet langer verblijven in het gezin waarvan ook de ouder deel uitmaakte tot het moment waarop deze het land verliet. Het feit dat eisers vanaf het vertrek van hun moeder niet de gehele periode bestendig verblijf hadden in één concreet gezin doet er niet aan af dat zij onweersproken niet meer hebben behoord tot het kerngezin waarvan ook referente deel uitmaakte. Overigens merkt de rechtbank op dat niet echt gezegd kan worden dat de kinderen een zwervend bestaan leidden, omdat zij in ieder opvolgend gezin meerdere jaren hebben verbleven.
2.11 Vervolgens is de vraag aan de orde of het verblijf in het andere gezin ook een duurzaam karakter heeft gehad. Blijkens de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 16 juli 2001, kenmerk AWB 00/64047 S1813 heeft verweerder verklaard dat het bij dit onderdeel van het beleid vooral aankomt op de voortdurende intentie van de ouder om het kind zo spoedig mogelijk naar Nederland te laten komen. Het moet daarbij gaan om een objectiveerbare intentie. Eventuele beletselen voor gezinshereniging zoals het ontbreken van een verblijfsvergunning voor de ouder moeten zo snel mogelijk door de ouder weggenomen worden. Indien dit niet lukt moet er een keuze worden gemaakt tussen hetzij terugkeren naar het land van herkomst, hetzij berusten in de situatie dat de opname van het kind in het andere gezin een duurzaam karakter krijgt. De rechtbank acht dit beleid en de uitleg ervan door verweerder gegeven niet onredelijk.
2.12 In het onderhavige geval hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aangetoond dat referente na haar vertrek uit haar land van herkomst voortdurend de objectieve intentie heeft gehad om eisers te laten overkomen. De rechtbank constateert dat referente per 13 januari 1993 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Dat was dus het moment waarop het beletsel voor gezinshereniging, geen legaal verblijf in Nederland, was weggenomen. Het is de rechtbank niet gebleken dat referente vervolgens zo spoedig mogelijk een mvv-aanvraag heeft ingediend. De eerste aanvraag (overigens formeel om een visum en niet om een mvv) is meer dan een jaar later pas gedaan en tegen de afwijzing daarvan heeft referente geen rechtsmiddelen ingesteld. Dat relatieproblemen referente belemmerden om een eerdere aanvraag te doen is geen objectief beletsel. De rechtbank heeft er op zich wel oog voor dat referente op dat moment afhankelijk was van haar partner voor haar verblijfsvergunning en zij wil ook wel aannemen dat referente in haar hart wel steeds de overkomst van eisers heeft gewild. Niettemin acht zij het niet onbegrijpelijk dat verweerder in zijn beleid op dit punt gemeend heeft een zekere objectivering van het intentiecriterium te hanteren. Met dit beleid als uitgangspunt is de rechtbank van oordeel dat referente na verloop van tijd een keuze had moeten maken om hetzij terug te keren naar haar kinderen, hetzij zich te schikken in haar lot. Nu zij een dergelijke keuze niet heeft gemaakt wordt haar objectieve intentie op dat moment geacht te zijn verloren gegaan. De beslissing van referente op dat moment om niet terug te keren naar haar land van herkomst had dan ook tot gevolg dat de situatie van eisers in hun land van herkomst niet meer als tijdelijk kon worden beschouwd.
2.13 Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake is van duurzame opneming in een ander gezin van eisers. De rechtbank komt dan toe aan de vraag of verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat referente ook niet meer heeft voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding en/of dat zij niet meer met het gezag was belast. De rechtbank is van oordeel dat eisers onvoldoende hebben aangetoond dat referente sinds haar vertrek uit haar land van herkomst onafgebroken heeft voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van eisers, alsmede dat zij onafgebroken belast is gebleven met het gezag over eisers. Referente heeft stortingsbewijzen overgelegd vanaf 1993. Nog afgezien van de vraag of referente vanaf 1993 in voldoende mate heeft bijgedragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van eisers, is niet aangetoond dat zij vanaf haar verblijf hier te lande tot 1993 een dergelijke bijdrage heeft geleverd. Er zijn hiervan immers geen bewijzen overgelegd. Verder is onvoldoende aangetoond dat referente sinds het verlaten van haar land van herkomst belast is gebleven met het gezag over eisers. In het verslag van het gehoor door de ambtelijke commissie van 12 april 2000 is weergegeven dat referente telefoonrekeningen vanaf 1995 heeft overgelegd. Nog los van de vraag of hiermee het gezag van referente over eisers vanaf 1995 voldoende is aangetoond, zijn geen bewijzen van dit gezag overgelegd over de periode tot 1995. Namens eisers is weliswaar aangevoerd dat zij met referente per brief contact hebben onderhouden en dat deze brieven tijdens het gehoor door de ambtelijke commissie zijn getoond, maar dit is niet af te leiden uit het verslag van het betreffende gehoor noch is een dergelijk contact in een later stadium van de procedure aangetoond. Ook overigens biedt het dossier geen aanknopingspunten ter onderbouwing van de stelling dat referente onafgebroken het gezag over eisers na het verlaten van haar land van herkomst heeft behouden. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de feitelijke gezinsband tussen eisers en referente is verbroken.
2.14 Ten aanzien van het beroep van eisers op artikel 8 EVRM is de rechtbank met verweerder van oordeel dat niet is gebleken van een objectieve belemmering om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen, zodat reeds om die reden geen sprake is van een positieve verplichting ex artikel 8 EVRM om de mvv-aanvraag van eisers in te willigen.
2.15 Voorts is niet gebleken dat eisers anderszins aan het door verweerder gevoerde beleid aanspraken op verblijf hier te lande kan ontlenen. Evenmin is gebleken van het bestaan van feiten en omstandigheden op grond waarvan verweerder eisers niettemin verblijf hier te lande had dienen toe te staan.
2.16 Het beroep is mitsdien ongegrond.
2.17 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2001, in tegenwoordigheid van mr. S. Tax als griffier.
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.