$$N UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/23685 VRWET
Inzake : A, crv nummer [crv nummer], thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Zwolle, hierna te noemen de vreemdelinge, gemachtigde mr. M. Soffers, advocaat te Den Haag,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. N.N. Tahir, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdelinge heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1960 en de Oekraïense nationaliteit te hebben.
2. Bij kennisgeving op grond van artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000), ontvangen bij de rechtbank op 5 juni 2001, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdelinge met ingang van 31 mei 2001 de maatregel van bewaring is opgelegd. Krachtens die bepaling wordt de vreemdelinge na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 12 juni 2001. De vreemdelinge is aldaar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig een tolk in de Russische taal.
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. De gemachtigde van de vreemdelinge heeft ter zitting -kort samengevat- aangevoerd- dat de goede procesorde geschonden is omdat zij niet tijdig kennis heeft kunnen nemen van het dossier teneinde de zaak behoorlijk te kunnen voorbereiden. Voorts stelt de gemachtigde dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een rechtmatige aanhouding.
4. Naar het oordeel van de rechtbank moet het als onwenselijk worden beschouwd dat verweerder met de nieuwe Vreemdelingenwet er onvoldoende in slaagt er zorg voor te dragen dat de stukken conform de richtlijnen vreemdelingenkamer 3.5.2.1. worden toegezonden aan de gemachtigde van de vreemdelingen. In het onderhavige geval kent de rechtbank geen gevolgen toe die de gemachtigde van de vreemdelinge daaraan verbonden wenst te zien. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat door de termijnoverschrijding naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd kan worden dat de vreemdelinge in een nadelige positie is komen te verkeren.
5. Het proces-verbaal van staandehouding van 31 mei 2001 vermeldt dat de vreemdelinge na aanleiding van een aanrijding op de Hengelolaan te Den Haag met de verbalisanten in contact is gekomen. De vreemdelinge had met haar fiets in de verkeerde rijrichting gereden. Desgevraagd heeft de vreemdelinge ter zitting verteld dat zij met haar fiets op de grond is gevallen en dat zij omdat ze pijn had in de auto is gaan zitten van de bestuurder die bij het ongeluk was betrokken. Zij is vervolgens door de bestuurder naar het politiebureau gebracht alwaar ze in contact kwam met de verbalisanten. Verbale communicatie met de vreemdelinge was niet mogelijk. Onder die omstandigheden hebben de verbalisanten inzage gekregen in het paspoort van de vreemdelinge. Blijkens het bovengenoemde proces-verbaal in samenhang met hetgeen door de vreemdelinge ter zitting naar voren is gebracht is de rechtbank van oordeel dat de vreemdelinge zich ten overstaan van de politie-ambtenaren door het geven van haar paspoort bekend heeft gemaakt als zijnde A en dat is gebleken dat haar visum is verlopen. Niet gezegd kan worden dat de verbalisanten in het kader van de vervulling van algemene politietaken onder die omstandigheden niet bevoegd waren om het paspoort van de vreemdelinge in te zien. Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen uit het bovenstaande waren er voldoende feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van de vreemdelinge in Nederland opleveren, zodat de verbalisant op grond van artikel 50, derde lid, Vw2000 bevoegd was de vreemdelinge staande te houden en op te houden ter vaststelling van haar verblijfsrechtelijke positie.
De grieven van de gemachtigde van de vreemdelinge treffen derhalve geen doel.
6. De rechtbank is tevens van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De vreemdelinge beschikt niet over een geldige titel tot verblijf, heeft zich aan het vreemdelingentoezicht onttrokken en beschikt niet over voldoende middelen van bestaan. Gelet hierop bestaat ten aanzien van haar het ernstige vermoeden dat zij zich aan uitzetting zal onttrekken.
7. Gesteld noch gebleken is dat er reden is om aan te nemen dat verweerder onvoldoende voortvarend te werk gaat.
8. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdelinge in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
9. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
10. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens en uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2001, in tegenwoordigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier.