ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5563

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/23010
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voorlopige maatregel in asielverzoek van vreemdeling met Chinese nationaliteit

In deze zaak gaat het om de bewaring van een vreemdeling die stelt de Chinese nationaliteit te bezitten. De vreemdeling is aangehouden op basis van artikel 310 juncto 311 van het Wetboek van Strafrecht en is in verzekering gesteld. In het kader van het project Vreemdeling in de Strafrechtketen (VRIS) is er een voorlopig bevel tot bewaring afgegeven. De gemachtigde van de vreemdeling heeft aangevoerd dat de procesorde is geschonden, omdat hij niet tijdig kennis heeft kunnen nemen van het dossier. De rechtbank oordeelt dat het onwenselijk is dat de nieuwe Vreemdelingenwet niet voldoende waarborgt dat de stukken tijdig aan de gemachtigde worden toegezonden, maar kent hieraan in dit geval geen gevolgen toe.

Daarnaast stelt de gemachtigde dat er geen uitzetting mag plaatsvinden zonder dat het Openbaar Ministerie daartegen geen bezwaar heeft. De rechtbank constateert dat dit niet uit het dossier blijkt. De vreemdeling heeft een aanvraag ingediend als vluchteling, maar deze aanvraag is nog niet beslist. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheid dat de vreemdeling zijn aanvraag pas heeft ingediend nadat hij al geruime tijd in voorlopige hechtenis verbleef, erop wijst dat deze aanvraag niet als kansrijk kan worden beschouwd. De rechtbank verwijst naar jurisprudentie waarin het Openbaar Ministerie heeft gesteld dat als zij geen bezwaar maken tegen de uitzetting, er geen belemmeringen zijn.

De rechtbank concludeert dat uit de overdracht aan de vreemdelingendienst blijkt dat het Openbaar Ministerie geen bezwaar heeft tegen de uitzetting. De vreemdeling heeft op 9 april 2001 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling, en de rechtbank oordeelt dat de termijn voor het nemen van een beslissing pas begint te lopen op het moment dat de vreemdeling uit de voorlopige hechtenis is ontslagen, in dit geval op 31 mei 2001. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/23010 VRWET
Inzake : A, CRV nummer [CRV nummer], thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. P. Scholtes, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen :de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. C. Brand, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...]1965 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
2. Bij kennisgeving op grond van artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000), bij de rechtbank ontvangen op 31 mei 2001, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling met ingang van 29 mei 2001 de maatregel van bewaring is opgelegd. Krachtens die bepaling wordt de vreemdeling na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 7 juni 2001. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig mevr. M.A. Schillhorn van Veen, tolk in de Engelse taal.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, tweede lid, Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. Namens de vreemdeling is aangevoerd dat verweerder geen juiste toepassing aan het bepaalde van artikel 59 tweede lid, Vw2000 heeft gegeven nu verweerder er niet is in geslaagd binnen korte termijn de noodzakelijke bescheiden ter effectuering van de uitzetting te verkrijgen. De geplande presentatie op 7 juni 2001 heeft, gelet op de bewaringsgrond, te lang op zich laten wachten.
4. Gesteld noch gebleken is dat de staandehouding en de daarop volgende inbewaringstelling op onrechtmatige wijze hebben plaatsgevonden.
5. De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Ingevolge artikel 59, tweede lid, Vw2000 wordt het belang van de openbare orde geacht de bewaring van de vreemdeling te vorderen indien de voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn. Blijkens de Memorie van Toelichting TK 26732, nr. 3 wordt de fictie gehanteerd dat indien de voor de uitzetting van een vreemdeling noodzakelijke papieren voorhanden zijn, de openbare orde de bewaring van de vreemdeling vordert. In dat geval is het, anders dan bij de bewaring op grond van het eerste lid, voor de bewaring niet nodig dat er aanwijzingen zijn dat de vreemdeling zich aan de uitzetting zal onttrekken. De achtergrond bij deze mogelijkheid is dat in de praktijk behoefte bestaat aan het toepassen van bewaring indien alle voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijk bescheiden (paspoort, laissez-passer, vliegtickets) reeds voorhanden zijn of binnen de termijn van vier weken aanwezig zullen zijn, bijvoorbeeld omdat de diplomatieke vertegenwoordiging vervangende reisdocumenten in het vooruitzicht heeft gesteld. De bewaring dient ertoe te voorkomen dat de vreemdeling zich alsnog aan de uitzetting zal onttrekken en in de illegaliteit zal begeven. Gelet op het feit dat deze vorm van bewaring slechts toegepast kan worden indien enkel nog de fysieke uitzetting gerealiseerd dient te worden, is deze bewaring aan een maximum van vier weken gebonden (vierde lid).
Een kopie van het paspoort van de vreemdeling is voorhanden en de voorpresentatie van de vreemdeling bij de Nigeriaanse autoriteiten heeft plaatsgevonden op 31 mei 2001. Voorts zal de vreemdeling op 7 juni 2001 in persoon worden gepresenteerd bij de Nigeriaanse autoriteiten.
Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de inbewaringstelling van 29 mei 2001 in strijd is met artikel 59, tweede lid, Vw2000.
6. Ook overigens is niet gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
7. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen.
8. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
IV. RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Aldus gedaan door mr.drs. J.J.P. Bosman en uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2001, in tegenwoordigheid van C.K. Wong, griffier.
afschrift verzonden op: 21 juni 2001