ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5540

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/19516
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 59, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 bij inbewaringstelling van afgewezen asielzoekers

In deze zaak gaat het om de toepassing van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de rechtbank zich buigt over de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een vreemdeling die een aanvraag om asiel heeft ingediend. De vreemdeling, afkomstig uit de Federatieve Republiek Joegoslavië, had op 5 mei 2001 een asielaanvraag ingediend, die op 9 mei 2001 werd afgewezen wegens kennelijke ongegrondheid. De rechtbank overweegt dat de wetgever met de invoering van artikel 59, tweede lid, Vw 2000 de mogelijkheid heeft gecreëerd om afgewezen asielzoekers in bewaring te stellen, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Dit artikel is in de Tweede Kamer besproken en de rechtbank stelt vast dat de vreemdeling op het moment van inbewaringstelling beschikte over de noodzakelijke documenten voor zijn uitzetting.

De rechtbank merkt op dat er geen expliciete belangenafweging heeft plaatsgevonden tussen het belang van de vreemdeling om niet van zijn vrijheid beroofd te worden en het belang van de staat om de vreemdeling te kunnen uitzetten. Desondanks concludeert de rechtbank dat, zelfs als er wel een belangenafweging had plaatsgevonden, de uitkomst niet anders zou zijn geweest. De rechtbank oordeelt dat de vreemdeling niet in zijn belangen is geschaad door de handelwijze van de verweerder. De rechtbank wijst erop dat de vreemdeling niet over een vaste woon- en verblijfplaats beschikte en dat er onvoldoende garanties waren dat hij zich aan zijn uitzetting zou onttrekken.

De rechtbank verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 mei 2001, waarbij de rechtbank de rechtmatigheid van de bewaring bevestigt en de procedure rondom de inbewaringstelling en de rechten van de vreemdeling in acht heeft genomen.

Uitspraak

UITSPRAAK
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01/19516 VRONTN J
inzake: A, geboren op [...] 1974, burger van de Federatieve Republiek Joegoslavië (FRJ), verblijvende in Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 18 mei 2001.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. G.G.A.J. Adang, advocaat te Utrecht.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. P.A.L.A. van Ittersum.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Bij maatregel van bewaring van 9 mei 2001 is de vreemdeling op grond van artikel 59, tweede lid, Vw in bewaring gesteld.
1.2 Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw van 11 mei 2001, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op gelijke datum, heeft verweerder de rechtbank hiervan in kennis gesteld. Ter zitting heeft de vreemdeling het beroep aangevuld met een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 18 mei 2001. Het onderzoek is ter zitting aangehouden teneinde de vreemdeling in de gelegenheid te stellen een exemplaar over te leggen van het Beleidsplan Aanmeldcentra van mei 1994 en teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verschaffen over de wijze waarop in Aanmeldcentrum Zevenaar wordt omgegaan met verzoeken van in bewaring te stellen vreemdelingen om rechtsbijstand.
1.4 Bij faxbericht van 21 mei 2001 heeft verweerder bedoelde informatie aan de rechtbank doen toekomen. Bij faxbericht van 22 mei 2001 heeft de vreemdeling een afschrift van het Beleidsplan Aanmeldcentra aan de rechtbank doen toekomen alsmede een reactie op het faxbericht van verweerder van 21 mei 2001. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en uitspraak bepaald op heden.
2. Overwegingen
2.1 Namens de vreemdeling is ter zitting aangevoerd dat de in het geding zijnde vrijheidsontnemende maatregel moet worden opgeheven om (één van) de volgende redenen:
1) Op het formulier betreffende de maatregel van bewaring staat niet aangegeven op welke grond de vreemdeling in bewaring is gesteld;
2) Toepassing van artikel 59, tweede lid, Vw is in strijd met hetgeen ten aanzien van de toepassing van vrijheidsontnemende maatregelen wordt vermeld in het Beleidsplan Aanmeldcentra van mei 1994;
3) Niet is gebleken dat voorafgaand aan de toepassing van artikel 59, tweede lid, Vw een op de onderhavige zaak toegespitste belangenafweging heeft plaatsgevonden;
4) Ten aanzien van de vreemdeling kan met een lichter middel dan inbewaringstelling worden volstaan;
5) Uit de stukken kan niet worden afgeleid dat de vreemdeling bij het gehoor voorafgaand aan zijn inbewaringstelling is gewezen op het recht op rechtsbijstand.
2.2 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
De vreemdeling heeft hier te lande op 5 mei 2001 een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Deze aanvraag is vervolgens afgehandeld in Aanmeldcentrum (AC) Zevenaar. Bij beschikking van 9 mei 2001 is de aanvraag van de vreemdeling niet ingewilligd wegens de kennelijke ongegrondheid ervan. Deze beschikking strekt tevens tot het niet-verlenen van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Omdat de vreemdeling niet binnen een uur na uitreiking van genoemde beschikking bij de president van deze rechtbank een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening had ingediend, hij voorts beschikte over een uittreksel uit het geboorteregister van de plaats waar hij is geboren en het verweerder bekend is dat met een dergelijk document op eenvoudige wijze een vervangend reisdocument kan worden verkregen, is de vreemdeling op grond van artikel 59, tweede lid, Vw in bewaring gesteld. Voorafgaand aan de inbewaringstelling is de vreemdeling gehoord. De vreemdeling zal op 29 mei 2001 worden uitgezet naar Prishtina.
2.3 De vreemdeling kan niet worden gevolgd in zijn betoog ten aanzien van het ontbreken in de maatregel van bewaring van de grond waarop de vreemdeling in bewaring is gesteld. Hierbij is in aanmerking genomen dat op het formulier betreffende de maatregel weliswaar niet is aangekruist dat artikel 59, tweede lid, Vw op de vreemdeling van toepassing is, doch wel apart is aangegeven dat artikel 59, tweede lid, Vw de grond vormt voor de inbewaringstelling van de vreemdeling.
2.4 Ten aanzien van het betoog van de vreemdeling dat toepassing van artikel 59, tweede lid, Vw in strijd is met hetgeen ten aanzien van de toepassing van vrijheidsontnemende maatregelen wordt vermeld in het Beleidsplan Aanmeldcentra van mei 1994 overweegt de rechtbank als volgt.
2.5 Artikel 59, tweede lid, Vw bepaalt dat indien de voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn, het belang van de openbare orde wordt geacht de bewaring van de vreemdeling te vorderen, tenzij de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a tot en met e en l.
2.6 In de Memorie van Toelichting bij dit artikellid (Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26 732, nr. 3, pagina 60 e.v.) wordt het navolgende vermeld:
"(…) Het voorgestelde tweede lid is nieuw ten opzichte van artikel 26 van de huidige wet. In het tweede lid wordt de fictie gehanteerd dat indien de voor de uitzetting van een vreemdeling noodzakelijke papieren voorhanden zijn, de openbare orde de bewaring van de vreemdeling vordert. In dat geval is het, anders dan bij de bewaring op grond van het eerste lid, voor de bewaring niet nodig dat er aanwijzingen zijn dat de vreemdeling zich aan de uitzetting zal onttrekken. De achtergrond bij deze mogelijkheid is dat in de praktijk behoefte bestaat aan het toepassen van bewaring indien alle voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden (paspoort, laissez-passer, vliegtickets) reeds voorhanden zijn of binnen de termijn van vier weken aanwezig zullen zijn, bijvoorbeeld omdat de diplomatieke vertegenwoordiging vervangende reisdocumenten in het vooruitzicht heeft gesteld. De bewaring dient ertoe te voorkomen dat de vreemdeling zich alsnog aan de uitzetting zal onttrekken en in de illegaliteit zal begeven (…)".
2.7 De rechtbank merkt op dat artikel 59, tweede lid, Vw verweerder een ruime bevoegdheid geeft om bepaalde groepen vreemdelingen, waaronder afgewezen asielzoekers, die in bezit zijn of binnen gerede tijd in bezit zullen zijn van papieren, in bewaring te stellen. Met het opnemen van deze bevoegdheid in de Vreemdelingenwet 2000 is het eerder in 1994 in het Beleidsplan Aanmeldcentra ingenomen uitgangspunt dat afgewezen asielzoekers op eigen gelegenheid het land mogen verlaten, zonder onderworpen te worden aan vrijheidsbeperkende maatregelen, niet langer aan de orde. De consequentie van artikel 59, tweede lid Vw, namelijk dat afgewezen asielzoekers die aan de criteria van dat artikellid voldoen, in bewaring kunnen worden gesteld, is in de Tweede Kamer expliciet als zodanig besproken, zodat ook niet gezegd kan worden dat de rechtshulp geheel onverwacht geconfronteerd wordt met een veranderde handelwijze van verweerder. Daarbij overweegt de rechtbank dat het de wetgever uiteraard vrij staat om voorbij te gaan aan eerder in 1994 neergelegde beleidsuitgangspunten, indien hij daartoe de noodzaak aanwezig acht.
2.8Toepassing van artikel 59, tweede lid, Vw in het onderhavige geval was naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd, nu de vreemdeling ten tijde van de inbewaringstelling beschikte over een uittreksel uit het geboorteregister van de plaats waar hij is geboren en de ervaring leert dat met een dergelijk document op vrij eenvoudige wijze een vervangend reisdocument kan worden verkregen. In dit verband is van belang dat ten behoeve van de vreemdeling inmiddels een dergelijk reisdocument is afgegeven en de vreemdeling op 29 mei 2001 naar Prishtina zal worden uitgezet.
2.9 Met betrekking tot de grief dat er geen belangenafweging heeft plaatsgevonden overweegt de rechtbank dat blijkens de antwoorden van de Staatssecretaris van Justitie naar aanleiding van kamervragen omtrent toepassing van artikel 59, tweede lid, Vw toepassing hiervan niet standaardmatig plaatsvindt, maar dat er een zekere afweging plaats dient te vinden tussen het belang van de vreemdeling niet van zijn vrijheid beroofd te worden enerzijds en het belang van verweerder dat de vreemdeling zich niet aan zijn uitzetting zal onttrekken anderzijds. In casu blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet expliciet uit het proces-verbaal van gehoor, welke heeft plaatsgehad op grond van artikel 59 Vw juncto artikel 5.2. Vreemdelingsbesluit (Vb), dat de vreemdeling de mogelijkheid is geboden te melden welke factoren in het kader van de te maken belangenafweging in zijn voordeel een rol zouden kunnen spelen. Evenmin blijkt uit de maatregel van bewaring dat een dergelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden. Op zich acht de rechtbank deze handelwijze niet juist. Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder echter naar voren gebracht dat de belangenafweging, zij het niet expliciet, wel heeft plaatsgevonden, waarbij de mededeling van de vreemdeling tijdens evenbedoeld gehoor dat hij niet terug wil naar zijn land van herkomst, betrokken is bij het vermoeden dat hij Nederland niet daadwerkelijk zal verlaten. Nu ook ter zitting geen andere omstandigheden aan de zijde van de vreemdeling naar voren zijn gebracht die de belangenafweging anders hadden kunnen doen uitvallen, indien deze wel door verweerder waren meegewogen, is de rechtbank van oordeel dat de uitkomst ook na expliciete belangenafweging geen ander resultaat had opgeleverd dan thans het geval, zodat vaststaat dat de vreemdeling door de handelwijze van verweerder niet in zijn belangen is geschaad.
2.10 Verweerder heeft voorts op goede gronden kunnen komen tot het oordeel dat er in het onderhavige geval niet met een lichter middel dan inbewaringstelling kon worden volstaan. Hierbij is in aanmerking genomen dat er onvoldoende garanties bestaan dat de vreemdeling zich niet aan zijn verwijdering zal onttrekken, terwijl hij evenmin beschikte over een vaste woon- en verblijfplaats. Dit geldt temeer nu de vreemdeling tijdens het gehoor voorafgaand aan zijn inbewaringstelling heeft verklaard juist niet terug te willen keren naar zijn land van herkomst. Voorts beschikte de vreemdeling ten tijde van zijn inbewaringstelling niet over een geldig document voor grensoverschrijding en evenmin over voldoende middelen van bestaan.
2.11 De rechtbank is tenslotte met verweerder van oordeel dat uit het proces-verbaal van het verhoor voorafgaand aan de inbewaringstelling kan worden afgeleid dat de vreemdeling tijdens dat gehoor is gewezen op het recht op rechtsbijstand. In bedoeld proces-verbaal wordt immers vermeld dat de advocaat niet beschikbaar was, hetgeen impliceert dat is getracht een advocaat te benaderen met het verzoek bij het gehoor aanwezig te zijn. In dit verband is voorts van belang dat uit eerdergenoemd proces-verbaal niet kan worden afgeleid dat de vreemdeling bezwaar heeft gemaakt tegen de afwezigheid van een advocaat bij bedoeld gehoor.
2.12 De rechtbank is ook overigens van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
2.13 Het beroep is derhalve ongegrond.
2.14 Nu de bewaring niet wordt opgeheven, komt ook het verzoek om toekenning van schadevergoeding niet voor inwilliging in aanmerking.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.G. Hijink, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2001, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Bierling als griffier.
afschrift verzonden op:29 mei 2001
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier.
Tegen de beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.