UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr: AWB 01/18830 VRWET
Inzake: A, thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. M.Th.M. Zumpolle, advocaat te Utrecht,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigden mr. M. Verweij en mr. E.J.W. Spierings, ambtenaren ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1953 en de Belarussische nationaliteit te hebben.
2. Bij kennisgeving op grond van artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000), ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 8 mei 2001, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling met ingang van 4 mei 2001 de maatregel van bewaring is opgelegd. Krachtens die bepaling wordt de vreemdeling na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 15 mei 2001. De gemachtigde van de vreemdeling is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M. Verweij.
Gebleken is dat de vreemdeling wegens psychische klachten niet ter zitting is aangevoerd. Hij verbleef in de isoleercel in het Huis van Bewaring. In verband hiermee heeft de rechtbank ter zitting het onderzoek geschorst en bepaald dat verweerder binnen drie dagen de rechtbank informeert of de toestand van de vreemdeling van dien aard is dat voortzetting van de bewaring onverantwoord is en of die toestand het op korte termijn alsnog horen van de vreemdeling ter zitting mogelijk maakt. Aan partijen is een afschrift van deze schorsingsbeslissing verzonden.
4. Bij faxbericht van 17 mei 2001 heeft verweerder verklaard dat de toestand van de vreemdeling niet van dien aard is dat voortzetting van de bewaring onverantwoord is en dat het mogelijk is hem op korte termijn te horen. In dit faxbericht is tevens medegedeeld dat de vreemdeling op 29 mei 2001 uitgezet kan worden naar Minsk. De vreemdeling is vervolgens opgeroepen voor een nadere zitting op 22 mei 2001. Bij faxbericht van 21 mei 2001 heeft verweerder, onder verwijzing naar een faxbericht van dezelfde datum van de unit directeur van de Penitentiaire Inrichting Ter Apel, medegedeeld dat de vreemdeling op 22 mei 2001 niet ter zitting kan verschijnen. Bij faxbericht van 22 mei 2001 heeft de gemachtigde van de vreemdeling op dit faxbericht van verweerder gereageerd. Ter zitting op 22 mei 2001 zijn de vreemdeling en zijn gemachtigde niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. E.J.W. Spierings.
1. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of de toepassing of tenuitvoerlegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2. Ingevolge artikel 59, eerste lid, onder a, Vw2000 kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in bewaring worden gesteld met het oog op de uitzetting. Ingevolge artikel 64 Vw2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
De vreemdeling is twee keer niet ter zitting verschenen, omdat zijn psychische toestand dit niet mogelijk maakte. Ter zitting op 15 mei 2001 bleek uit een telefonische mededeling dat hij zich toen in de isoleercel bevond. Met betrekking tot de zitting van 22 mei heeft de unit directeur van de Penitentiaire Inrichting Ter Apel in genoemd faxbericht verklaard dat betrokkene geestelijk niet in staat is om de reis naar de rechtbank te maken en dat hij zich niet bewust is van de dingen om hem heen. Ter zitting op 22 mei is geen nadere informatie over de psychische toestand van betrokkene bekend geworden. Het is niet zeker of hij zich toen in de isoleercel bevond en of hij onder psychiatrische behandeling stond.
De rechtbank is van oordeel dat weliswaar niet geheel uitgesloten kan worden dat de psychische toestand op 29 mei 2001, de beoogde datum van uitzetting, zodanig zal zijn verbeterd dat uitzetting dan verantwoord is, maar acht dat op grond van de ter beschikking staande gegevens onwaarschijnlijk. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de opname in de isoleercel op 15 mei en de stellige verklaring van voornoemde unit directeur op 21 mei duiden op ernstige psychische problemen. Van belang is voorts dat het proces-verbaal van de aanhouding van betrokkene op 3 mei 2001 vermeldt dat hij op de verbalisanten een zeer verwarde en angstige indruk maakte. Dit wijst er op dat de psychische toestand van betrokkene al enige weken slecht is. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank onwaarschijnlijk dat uitzetting binnen afzienbare termijn verantwoord kan plaatsvinden, ook al zou dat onder escorte geschieden. Verweerder heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, ook geen informatie verstrekt waaruit blijkt dat dit w‚l verantwoord zou zijn. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank voortzetting van de bewaring met ingang van heden onrechtmatig, zodat deze met ingang van heden dient te worden opgeheven.
3. De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 710,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting op 15 mei 2001; waarde per punt f 710,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring;
3. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 710,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Aldus gedaan door mr. H. Ollermann en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2001 in tegenwoordigheid van S.J.W. Stort, griffier.
afschrift verzonden op: 5 juni 2001