ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5491
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.A.A. Mondt-Schouten
- J.J. Brands
- Rechtspraak.nl
Rechtsgeldigheid van inbewaringstelling van Italiaanse vreemdeling en recht op rechtsbijstand
In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van de inbewaringstelling van een Italiaanse vreemdeling, die zich bij het gehoor wilde laten bijstaan door een raadsman. De vreemdeling had op 5 mei 2001 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen, waartegen hij op 7 mei 2001 beroep aantekende. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, tijdig melding heeft gedaan bij de piketcentrale over de voorgenomen inbewaringstelling. De melding vond echter plaats op een moment dat de piketcentrale onbemand was, wat leidde tot vertraging in de rechtsbijstand voor de vreemdeling. De rechtbank concludeert dat deze omstandigheid niet aan de verweerder kan worden toegerekend, aangezien er twee uren verstreken waren zonder reactie van de advocatenpiketdienst voordat het gehoor begon.
De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelt dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor rechtmatig zijn toegepast, en dat er voldoende feiten en omstandigheden waren die een redelijk vermoeden van illegaal verblijf rechtvaardigden. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de vreemdeling niet in zijn belangen is geschaad door het niet opmaken van een proces-verbaal in de vorm van het formulier M111-B. De rechtbank concludeert dat de inbewaringstelling rechtmatig was en verklaart het beroep ongegrond.