UITSPRAAK
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
Zitting houdende te Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: 00/2260 en 00/2261
Datum uitspraak: 1 maart 2001
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in samenhang met artikel 33a van de Vreemdelingenwet (Vw)
A,
en
B,
eisers,
gemachtigde mr. Th.A.M. van Oosterhout,
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie en Naturalisatiedienst),
verweerder,
gemachtigde mr. drs. J.J. van der Helm.
Op 24 oktober 1997 hebben eisers aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Bij beschikkingen van 9 maart 1999 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd.
Eisers hebben daartegen bij bezwaarschrift van 22 april 1999 bezwaar gemaakt. Bij beschikkingen van 24 februari 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 16 maart 2000 hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikkingen.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 december 2000. Eisers zijn daarbij verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
1. In deze procedure dient te worden beoordeeld of de beschikkingen van 24 februari 2000 in rechte stand kunnen houden.
2. Op grond van artikel 15 van de Vw in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
3. Het vluchtrelaas van eisers komt op het volgende neer. Eisers zijn Hindoes, afkomstig uit Kabul in Afghanistan. Eisers zijn met elkaar gehuwd en hadden vier volwassen zonen. Twee zonen zijn in 1992 naar Canada vertrokken. Eiser was handelaar in diverse producten, waaronder naaimachines, aardewerk, gereedschap en kleding. Eiser had een eigen winkel. Eiseres verzorgde het huishouden.
Tot augustus 1997 hebben eisers, behoudens dat de Mudjaheddin hun auto in 1992 in beslag hebben genomen en in 1994 goederen uit hun opslagplaats hebben geplunderd, weinig problemen ondervonden. Op 16 augustus 1997 zijn twee leden van de Taliban naar het huis van eisers gekomen. Zij hebben geld en sieraden van eisers meegenomen en eisers en de aanwezige familieleden bedreigd met de dood indien zij de volgende keer geen Koran in huis zouden hebben en zich niet zouden bekeren tot de islam. Op 30 augustus 1997 is de zoon van eisers, C, door de Taliban op straat gedood omdat hij weigerde een vers uit de Koran op te zeggen. Dit was voor eisers de aanleiding om hun land te verlaten. Eisers zijn samen met hun zoon, D, en zijn gezin op 10 september 1997 met een mini-bus naar Pakistan gereisd. Hier hebben ze verbleven tot 23 oktober 1997, waarna zij met het vliegtuig met de hele familie naar Nederland zijn gereisd. Eisers zijn nog dezelfde dag in Nederland aangekomen.
4. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat ernstig wordt getwijfeld aan de gestelde identiteit en nationaliteit van eisers nu uit onderzoek door het bureau Documenten van 1 februari 1999 is gebleken dat de namens eisers overgelegde identiteitsboekjes niet authentiek zijn en mede hierdoor het asielrelaas van eisers niet geloofwaardig wordt geacht. Voorts vindt verweerder het niet aannemelijk dat eisers de laatste jaren voor hun gestelde vertrek in Afghanistan hebben verbleven, nu zij hierover onvoldoende en onjuiste informatie hebben verstrekt. Door de vage, algemene en onjuiste verklaringen hebben eisers een eventueel onderzoek naar een veilig derde land en het eventuele bezit van een tweede nationaliteit onmogelijk gemaakt. Verweerder heeft aan eisers geen voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) verleend vanwege de contra-indicatie manifest bedrog omdat zij door onvoldoende en onjuiste informatie te verstrekken onvoldoende hebben meegewerkt aan het vaststellen van de juiste gegevens en daarmee een eventueel onderzoek naar verblijf in een veilig derde land onmogelijk hebben gemaakt.
5. Eisers stellen zich op het standpunt dat op grond van hun relaas en uit de overgelegde stukken blijkt dat zij vluchtelingen zijn, dat hun asielverzoek niet berust op gronden die manifest onjuist zijn of met het vluchtelingenschap geen verband houden en dat dit meebrengt dat zij door de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACV) gehoord hadden moeten worden.
Voorts zijn eisers van mening dat nu verweerder niet meer twijfelt over hun identiteit en nationaliteit zij in het bezit hadden moeten worden gesteld van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv).
6. In de primaire beschikkingen heeft verweerder identiteit, Hindoe-afkomst en Afghaanse nationaliteit van eisers nog in twijfel getrokken. Blijkens de beschikkingen in bezwaar gaat verweerder er thans wel van uit, dat eisers van Hindoe afkomst zijn. Ook de Afghaanse nationaliteit is niet langer in twijfel getrokken. Partijen zijn het derhalve inmiddels eens over identiteit, afkomst en Afghaanse nationaliteit. De rechtbank ziet geen aanleiding daar van af te wijken. Omdat niet is gebleken van concrete aanwijzingen dat eisers ook een andere nationaliteit hebben, zal er bij de beoordeling van het beroep van worden uit gegaan, dat eisers slechts beschikken over de Afghaanse nationaliteit.
7. Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Afghanistan zodanig is, dat asielzoekers uit dat land die behoren tot de bevolkingsgroep der Hindoes zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal aannemelijk moeten zijn, dat met betrekking tot eisers persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
8. Het ambtsbericht van 16 september 1999 (p. 36) bevat de volgende passage: "De weinige overgebleven Hindoes en Sikhs ondervinden geen problemen van de zijde van de Taliban. De Taliban beschouwen hen niet als vreemdelingen, maar als volwaardige Afghanen. Hindoes en Sikhs mogen vrij hun religie uitoefenen. Onder meer in Kabul, Jalalabad, Kandahar, Ghazni en Ghost bevinden zich tempels die met medeweten van de Taliban voor religieuze activiteiten worden gebruikt. Hindoes en Sikhs worden niet gedwongen zich tot de islam te bekeren. Evenmin behoeven zij de islamitische gedragsregels na te leven." Het ambtsbericht van 9 mei 2000 verwijst voor een beschrijving van de positie van Hindoes naar het ambtsbericht van 16 september 1999 en voegt toe dat Human Rights Watch heeft gemeld dat de Taliban in september een nieuw decreet hebben uitgevaardigd dat het niet-moslims verbiedt nieuwe gebedsruimten in te richten.
9. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat nu uit onderzoek door het bureau Documenten van 1 februari 1999 is gebleken dat de identiteitsboekjes van eisers vermoedelijk zijn vervalst twijfel omtrent de aannemelijkheid van hun verklaringen gerechtvaardigd is.
10. Uit de stelling dat C, de zoon van eisers, op straat is doodgeschoten kan niet afgeleid worden, dat eisers een gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging vanwege hun geloof dan wel afkomst. Uit de verklaring van de vader volgt, dat C zou zijn gedood omdat hij een vers uit de Koran niet kon opzeggen, nadat hem dat op straat zou zijn gevraagd. Hoe tragisch ook: daaruit kan niet afgeleid worden, dat ook eisers persoonlijk een vergelijkbaar lot te vrezen hebben. Gezien de mededeling in het ambtsbericht ligt het voor de hand, dat, als C daadwerkelijk op straat is gedood, bij de betreffende Talib niet bekend is geweest dat hij een Hindoe was en de betrokkene er van is uit gegaan met een afvallige Moslim van doen te hebben gehad. In het licht van de informatie in het ambtsbericht, die door eisers niet geadstrueerd is bestreden, zodat daar van kan worden uit gegaan, zijn de stellingen over de huiszoeking en de verplichting een Koran in huis te hebben, zonder nadere adstructie, die ontbreekt, evenmin tot op zekere hoogte aannemelijk te achten.
11. Verder is de rechtbank van oordeel dat gezien de door eisers afgelegde verklaringen over de situatie voor hun vertrek, twijfel kan bestaan of zij de laatste jaren voor hun vertrek in Afghanistan hebben verbleven. Eisers weten slechts gebeurtenissen en omstandigheden te noemen die algemeen bekend zijn. Daarnaast hebben zij verklaringen afgelegd omtrent gebeurtenissen en de situatie van Hindoes die niet goed zijn te rijmen met de omstandigheden zoals deze in de Ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken worden geschetst. Dat eisers analfabeet zijn en van oorsprong Lontani spreken en hierdoor de taal die de tolk sprak, het Dari, minder goed beheersen is geen voldoende overtuigende verklaring.
12. Voor zover het relaas van eisers wel geloofwaardig dan wel aannemelijk zou zijn dan is dit onvoldoende zwaarwegend voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap. Dat hun zoon, C, is gedood door de Taliban is niet aannemelijk gemaakt. Eisers vermoeden slechts dat de Taliban hiervoor verantwoordelijk zijn. Niet valt in te zien, indien de zoon van eiser daadwerkelijk door de Taliban zou zijn gedood, dat ook eisers hierdoor in de negatieve belangstelling zouden staan. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat deze zoon op straat, niet in de buurt van de woning is gedood. Terwijl volgens eisers de Taliban toch precies wisten waar eisers en hun zonen woonden. Indien eisers net als hun zoon al in de negatieve belangstelling van de Taliban zouden staan, was het voor de Taliban toch veel eenvoudiger geweest om de hele familie in een keer thuis te benaderen.
13. Voorts overweegt de rechtbank dat eisers persoonlijk nimmer noemenswaardige problemen hebben ondervonden en dat zij geen goede redenen hebben kunnen noemen dat zij in een zodanige negatieve belangstelling van de Taliban zouden staan dat zij bij terugkeer hebben te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin. Hierbij is in aanmerking genomen dat uit eerdergenoemde Ambtsberichten blijkt dat Hindoes in Afghanistan geen problemen ondervinden van de zijde van de Taliban. De Taliban zien Hindoes als volwaardige Afghanen die hun religie vrij mogen belijden, mits zij zich maar niet inlaten met de verbreiding daarvan. Dat eisers hebben gesteld dat zij dreigbrieven van de Taliban hebben ontvangen is niet geadstrueerd. Bovendien hebben eisers en hun meegereisde zoon tegenstrijdige verklaringen afgelegd over deze gestelde dreigbrieven.
14. Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet tot op zekere hoogte aannemelijk is dat eisers in Afghanistan gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
15. Op grond van artikel 11, vijfde lid, van de Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, geweigerd worden op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
16. Gesteld noch gebleken is dat met de aanwezigheid van eisers hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend.
17. Gelet op hetgeen bij de beoordeling van de asielaanvraag is overwogen, is niet aannemelijk, dat eisers bij gedwongen verwijdering naar Afghanistan een re‰el risico lopen te worden blootgesteld aan een behandeling waartegen artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bescherming beoogt te bieden, zodat eisers aan die bepaling geen aanspraak op verlening van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen kunnen ontlenen.
18. Evenmin is aannemelijk dat sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard die eisers aanspraak geven op verlening van een vergunning tot verblijf.
19. Gezien het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen weigeren eisers een vergunning tot verblijf zonder beperkingen te verlenen.
20. Voor zover eisers van mening zijn dat zij in aanmerking dienen te komen voor een vvtv overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 12b, eerste lid, van de Vw kan verweerder een vvtv verlenen aan een vreemdeling die zich in Nederland bevindt en een aanvraag om toelating heeft ingediend, indien naar het oordeel van verweerder gedwongen verwijdering naar het land van herkomst van bijzondere hardheid voor de vreemdeling zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
21. Verweerder voert een vvtv-beleid voor Afghaanse asielzoekers, behoudens contra-indicaties.
22. Verweerder heeft terzake overwogen: "dat eisers onvoldoende en onjuiste informatie hebben verstrekt over hun gestelde verblijf in Afghanistan de laatste vijf jaar voor hun asielaanvraag. Nu niet aannemelijk is dat eisers de laatste jaren voor hun asielaanvraag in Aghanistan hebben verbleven en tevens gesteld kan worden dat eisers door onvoldoende en onjuiste informatie te verstrekken onvoldoende hebben meegewerkt aan het vaststellen van de juiste gegevens en daarmee een eventueel onderzoek naar verblijf in een veilig derde land onmogelijk hebben gemaakt, wordt aan eisers geen voorwaardelijke vergunning tot verblijf verleend vanwege de contra-indicatie manifest bedrog".
23. In de zogenaamde vvtv-indicatorenbrief (Tweede Kamer, Vergaderjaar 1997-1998, 19 637 nr. 308, p. 11) is de contra-indicatie "manifest bedrog" als volgt omschreven: "Onder manifest bedrog wordt verstaan het doelbewust misleiden van de Nederlandse autoriteiten door een vreemdeling teneinde te bewerkstelligen dat de betrokkene verblijf wordt toegestaan, terwijl zulks bij de bekendheid met de juiste gegevens niet het geval zou zijn. Ontzegging van voortgezet verblijf geschiedt hier op basis van artikel 12, aanhef jo. sub a. van de Vw dat bepaalt dat de vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, kan worden ingetrokken indien een vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt die hebben geleid tot het verlenen, of het verlengen van de geldigheidsduur, van de vergunning."
24. Verweerder baseert zijn oordeel dat eisers manifest bedrog hebben gepleegd op zijn oordeel dat eisers onvoldoende en onjuiste informatie hebben verstrekt over hun gestelde verblijf in Afghanistan de laatste vijf jaar voor hun asielaanvraag. Zoals hierboven is overwogen, is niet aannemelijk geworden dat eisers de laatste vijf jaar voor hun asielaanvraag in Afghanistan hebben verbleven. Dat iets niet vast is komen te staan, is evenwel niet gelijk te stellen met het oordeel dat wel aannemelijk is geworden dat onjuiste mededelingen zijn gedaan die beogen te verhullen dat sprake is geweest van verblijf in een derde land, dan wel het onderzoek daarnaar te frustreren. Dat eisers door onvoldoende en onjuiste informatie te verstrekken onvoldoende hebben meegewerkt aan het vaststellen van de juiste gegevens en daarmee een eventueel onderzoek naar verblijf in een veilig derde land onmogelijk hebben gemaakt, kan daarom zonder nadere motivering niet uit voornoemde conclusie worden afgeleid. In dit verband is van belang, dat het naar voren brengen van een volstrekt gefingeerd asielrelaas op zich niet voldoende is voor het oordeel dat zodanig onderzoek onmogelijk is gemaakt, alsmede dat de categoriale bescherming middels vvtv-verlening in beginsel wordt geboden onafhankelijk van de waardering van het asielrelaas (vergelijk de uitspraak van deze rechtbank -REK- van 8 juli 1999, JV 1999 nr. 180). Het oordeel dat eisers manifest bedrog hebben gepleegd is daarom onvoldoende gemotiveerd.
25. Met betrekking tot het standpunt van eisers dat zij door de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACV) gehoord hadden moeten worden overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw wint verweerder omtrent het bezwaar het advies in van de ACV, die optreedt als commissie in de zin van artikel 7:13 van de Awb, indien het bestreden besluit strekt tot weigering van toelating van een vreemdeling die tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij tengevolge van uitzetting van gegronde vrees voor vervolging in de zin van artikel 15 van de Vw te vrezen heeft. Gezien hetgeen in rechtsoverweging 14 is overwogen, doet dat geval zich hier niet voor.
26. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond moet worden verklaard voor zover het betreft de weigering een vvtv te verlenen en voor het overige ongegrond. De beschikkingen van 24 februari 2000 zullen gedeeltelijk worden vernietigd. Voorts zal verweerder worden opgedragen voor die gedeelten nieuwe beschikkingen te geven met inachtneming van deze uitspraak.
27. Nu het beroep gegrond zal worden verklaard, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met het instellen van beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Voorts bestaat aanleiding de Staat aan te wijzen als rechtspersoon die aan eisers het door hen betaalde griffierecht dient te vergoeden.
verklaart de beroepen gegrond voor zover gericht tegen de gedeelten van de beschikkingen van 24 februari 2000 waarbij het bezwaar tegen de niet-verlening van voorwaardelijke vergunningen tot verblijf ongegrond is verklaard;
vernietigt die gedeelten van de beschikkingen en draagt verweerder op voor de vernietigde gedeelten nieuwe beschikkingen te geven met inachtneming van deze uitspraak;
verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
wijst de Staat der Nederlanden aan om het betaalde griffierecht ad ƒ 50,- aan eisers te vergoeden;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ad ƒ 1.420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden aan de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem.;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. van Hoof en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2001 in tegenwoordigheid van mr. J.A.P. Bakker als griffier.
Tegen deze uitspraak staat ingevolge artikel 33e van de Vreemdelingenwet geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden: 1 maart 2001