ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5467

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/155541
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Algemene Termijnenwet op vrijheidsbeneming in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage zich gebogen over de toepassing van de Algemene Termijnenwet (ATW) in relatie tot de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De eiseres, een Surinaamse vrouw, werd op 13 april 2001 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid onder b, van de Vw 2000. De rechtbank moest beoordelen of de termijn genoemd in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000, die verband houdt met de vrijheidsbeneming, onder de ATW valt. De rechtbank concludeert dat de ATW van toepassing is, omdat de termijn in kwestie niet de vrijheidsbeneming zelf betreft, maar een termijn die daarmee samenhangt. De rechtbank oordeelt dat de termijn van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 is verlengd tot 18 april 2001, omdat deze afliep op een algemeen erkende feestdag. Verweerder heeft de rechtbank tijdig geïnformeerd over de vrijheidsontnemende maatregel, waardoor het verzoek om schadevergoeding van eiseres wordt afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de bewaring rechtmatig was, aangezien eiseres geen geldige verblijfsvergunning had en er een reëel risico bestond dat zij zich aan de uitzetting zou onttrekken. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en oordeelt dat er geen aanleiding is om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

UITSPRAAK
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
j° artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg. nr.: AWB 01/15541 VRONTN
inzake : A, geboren op [...] 1963, van (gestelde) Surinaamse nationaliteit, met onbekende verblijfplaats, eiseres, gemachtigde: mr. R. Veerkamp, advocaat te Utrecht,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. M. Verweij, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 13 april 2001 heeft eiseres een aanvraag om toelating ingediend. Op dezelfde datum is eiseres op grond van artikel 59, eerste lid onder b, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij beroepschrift van 17 april 2001 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd.
Op 18 april 2001 is op de aanvraag om toelating beslist en is de bewaring opgeheven. Aansluitend is eiseres opnieuw in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid onder a, van de Vw 2000.
Op 24 april 2001 is eiseres naar Suriname uitgezet.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 24 april 2001. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres namens eiseres toekenning van schadevergoeding gevorderd.
II. OVERWEGINGEN
Namens eiseres is het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
Eiseres is op 13 april 2001 in bewaring gesteld. Verweerder heeft eerst op 18 april 2001 de rechtbank hiervan in kennis gesteld. De rechtbank dient echter binnen drie dagen te worden geïnformeerd. Ingevolge artikel 4 sub c van de Algemene termijnenwet (ATW) geldt deze wet niet voor termijnen van vrijheidsbeneming. Bij bewaring is sprake van vrijheidsbeneming. Verweerder heeft derhalve de rechtbank te laat van de bewaring op de hoogte gesteld. Voor zover de ATW wel van toepassing is, getuigt het niet van behoorlijk bestuur om de termijn tot een maximum op te rekken. Eiseres verzoekt derhalve schadevergoeding vanaf 17 april 2001.
Ten aanzien van de staandehouding is voorts aangevoerd dat het niet gebruikelijk is om iemand die een vergunning tot verblijf komt aanvragen staande te houden en in bewaring te stellen. Bij de politie was reeds bekend dat eiseres een schijnhuwelijk wilde aangaan. Eiseres is derhalve in de val gelokt.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
Artikel 2 van de ATW is van toepassing. Eiseres is op goede vrijdag in bewaring gesteld. De eerste werkdag was 17 april 2001 en de tweede werkdag 18 april 2001. De kennisgeving van de bewaring van eiseres is op 18 april 2001, derhalve tijdig, aan de rechtbank verzonden.
De uitzondering van artikel 4 sub c van de ATW slaat op gevallen van detentie, waarbij iemand vrijgelaten moet worden in een weekend of op een feestdag. Het is dan op grond van deze bepaling niet mogelijk om met toepassing van de ATW met de vrijlating te wachten tot de eerstvolgende werkdag.
Voorts was de inbewaringstelling van eiseres rechtmatig. De politie heeft op 11 april 2001 een man gehoord die heeft verklaard dat eiseres met hem een schijnhuwelijk wilde aangaan. De aanvraag van eiseres had derhalve geen kans van slagen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de bewaring na de indiening van het beroep is opgeheven. Thans moet worden beoordeeld of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 stelt onze Minister uiterlijk op de derde dag na de bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in artikel 6, 58 en 59, de rechtbank hiervan in kennis.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de ATW wordt een in een wet gestelde termijn die op zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, verlengt tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Ingevolge artikel 2 wordt een in de wet gestelde termijn van ten minste drie dagen, zo nodig, zoveel verlengd, dat daarin ten minste twee dagen voorkomen die niet een zaterdag, zondag, of algemeen erkende feestdag zijn.
Artikel 4 onder c van de ATW bepaalt dat de ATW niet geldt voor termijnen van vrijheidsbeneming.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de ATW van toepassing is op de termijn genoemd in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000.
In de Memorie van Toelichting bij de ATW (zitting 1962-1963-7112, nr.3, blz. 4) staat bij artikel 4 het volgende vermeld. "Onder c zijn slechts termijnen van vrijheidsbeneming zelf bedoeld, derhalve niet termijnen die slechts met vrijheidsbeneming verband houden, zoals termijnen van beroep ter zake van vrijheidsbeneming".
Nu de termijn genoemd in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 een termijn betreft die verband houdt met vrijheidsbeneming en niet de termijn van de vrijheidsbeneming zelf betreft, is de rechtbank van oordeel dat de uitzondering van artikel 4 onder c van de ATW niet geldt en dat de ATW op genoemde termijn van toepassing is.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiseres op 13 april 2001, te weten goede vrijdag, in bewaring is gesteld. De termijn van drie dagen, zoals genoemd in artikel 94, eerste lid van de Vw, liep derhalve af op maandag 16 april 2001, te weten tweede Paasdag. Verweerder heeft op 18 april 2001 de rechtbank in kennis gesteld van de vrijheidsontnemende maatregel.
Nu de termijn in het onderhavige geval afliep op een algemeen erkende feestdag, is de rechtbank van oordeel dat de termijn van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 conform de artikelen 1, 2 en 3 van de ATW is verlengd tot 18 april 2001. Verweerder heeft de rechtbank dan ook tijdig in kennis gesteld van het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
De rechtbank is voorts niet gebleken dat verweerder in strijd heeft gehandeld met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres niet beschikt over een geldige titel tot verblijf en dat zij niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats hier te lande. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat verweerders standpunt dat aannemelijk is dat eiser zich aan de uitzetting zal onttrekken, niet ongegrond is. Niet gebleken is dat verweerder het onderzoek met onvoldoende voortvarendheid ter hand neemt of dat een reëel perspectief op uitzetting ontbreekt.
Uit het vorenstaande volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel en de voortduring daarvan tot de opheffing niet onrechtmatig zijn geweest, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000.
Gelet op het vorengaande ziet de rechtbank evenmin aanleiding tot veroordeling van een der partijen in de proceskosten van de andere partij.
III. BESLISSING:
De rechtbank
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Salomon, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2001, in tegenwoordigheid van mr. J.Th.H. Zimmerman, griffier.
afschrift verzonden op: 5 juni 2001
Conc.: AZ
Coll:
Bp:-
D:B
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.