ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5457

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/53612, 01/53614
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om toelating als vluchteling in het kader van de AC-procedure

In deze zaak heeft de president van de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 november 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, een Joegoslavische nationaliteit, heeft op 5 oktober 2001 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Op 16 oktober 2001 heeft de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) verzoeker geïnformeerd over het voornemen om de aanvraag af te wijzen. Verzoeker heeft zijn zienswijze naar voren gebracht, maar de IND heeft de aanvraag op 17 oktober 2001 afgewezen. Verzoeker stelt dat zijn zaak ten onrechte in de AC-procedure is afgedaan, omdat er twijfel bestaat over de vraag of hij niet te vrezen heeft voor vervolging in zijn land van herkomst. Hij betoogt dat hij in zijn procesbelang is geschaad doordat het rapport van het nader gehoor niet tijdig aan hem is verstrekt.

De president oordeelt dat de IND in strijd heeft gehandeld met artikel 3.111, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat het rapport van het nader gehoor niet zo spoedig mogelijk aan verzoeker is verstrekt. De president concludeert dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn procesbelang is geschaad, en dat de aanvraag niet met voldoende zorgvuldigheid binnen de gestelde termijn van 48 uur is behandeld. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard en het besluit van de IND vernietigd. De president heeft de IND opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de IND veroordeeld in de proceskosten van verzoeker.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de behandeling van asielaanvragen en de rechten van asielzoekers in het proces. De president heeft de IND opgedragen om de procedure opnieuw te doorlopen, waarbij de rechten van verzoeker gerespecteerd dienen te worden.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
Zitting houdende te Arnhem
Vreemdelingenkamer
President
Registratienummers: voorlopige voorziening Awb 01/53612
beroep Awb 01/53614
Datum uitspraak: 2 november 2001
Uitspraak
ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de zaak van
A,
geboren op [...] 1981,
van Joegoslavische nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde mr. J.Th.A. Bos,
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie en Naturalisatiedienst),
verweerdermr. drs. C.R. Jansen,
vertegenwoordigd door mr. drs. C.R. Jansen,
ambtenaar bij de IND.
Het procesverloop
Op 5 oktober 2001 heeft verzoeker een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan.
Op 16 oktober 2001 heeft verweerder verzoeker bericht voornemens te zijn de door hem ingediende aanvraag af te wijzen. Verzoeker heeft vervolgens op 16 oktober 2001 zijn zienswijze naar voren gebracht.
Bij beschikking van 17 oktober 2001 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
Verzoeker heeft daartegen bij beroepschrift van 17 oktober 2001 beroep aangetekend.
Verzoeker is medegedeeld dat hij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten.
Bij verzoekschrift van 17 oktober 2001 heeft verzoeker de president verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.
Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 26 oktober 2001. Namens verzoeker is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De standpunten van partijen
1. Het vluchtrelaas van verzoeker komt op het volgende neer.
Verzoeker is afkomstig uit B, gelegen in de Federale Republiek Joegoslavië. Zijn vader woont al ongeveer 11 jaar in Nederland. Zijn moeder is hertrouwd en woont evenals verzoeker in B.
Verzoeker heeft alleen lager onderwijs gevolgd en werkte als schoonmaker op een boerderij.
In het jaar 2000 heeft verzoeker bij de politie een paspoort aangevraagd. Hij heeft het paspoort zonder problemen gekregen en in oktober 2000 is verzoeker in Oostenrijk bij familie van zijn vrouw op bezoek geweest. Na terugkomst kreeg verzoeker ruzie met zijn vrouw omdat hij van Kroatische en zij van Servische afkomst was. De ruzie escaleerde, uiteindelijk verscheurde zijn echtgenote zijn ziekenfondspapieren en paspoort en ging verzoeker weer bij zijn moeder wonen. Op 13 april 2001 is de echtscheiding uitgesproken. Verzoeker kreeg problemen met zijn stiefvader, die steeds geld wilde hebben, en met een groep jongens die hem lastig vielen vanwege zijn Kroatische afkomst. Om die reden vertrok verzoeker naar Lacarak, maar daar werd hij weer lastig gevallen door dezelfde groep jongens. In de zomer van 2001 werd verzoeker tot tweemaal toe opgeroepen voor de militaire dienst, die oproepen werden bezorgd bij het huis van zijn moeder.
Enkele maanden geleden werd verzoeker toen hij op weg was naar de markt, aangevallen en mishandeld door twee mannen. De politie trad pas op tegen de mishandeling na aandringen van een voorbijganger. Verzoeker en zijn aanvallers werden meegenomen naar het politiebureau, waarna verzoeker na verhoor mocht vertrekken. Verzoeker is toen niet meer buiten geweest. Een vriend van hem kreeg familie uit Nederland op bezoek en verzoeker kon, na betaling van een bedrag van DM 750, in de combibus mee naar Nederland reizen. Op 5 oktober 2001 kwam verzoeker in Nederland aan.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat er, gelet op hetgeen is aangevoerd door verzoeker en hetgeen overigens bekend is, geen enkel vermoeden bestaat dat verzoeker in het land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Verdrag.
3. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte zijn zaak in een AC-procedure heeft gedaan nu in redelijkheid twijfel kan bestaan over de vraag of verzoeker niet te vrezen heeft voor vervolging. Het bestreden besluit is in strijd met het Verdrag, de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het motiveringsbeginsel. Uitzetting van verzoeker is bovendien in strijd met artikel 3 van het EVRM.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker naar voren gebracht dat het rapport van het nader gehoor niet gelijk na het gereedkomen aan verzoeker is afgegeven, maar eerst nadat verweerder het voornemen gereed had, dientengevolge is verzoeker in zijn procesbelang geschaad.
De beoordeling
4. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. Indien nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling, kan de president ingevolge artikel 8:86 van de Awb, na de zitting onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Daarvoor bestaat aanleiding.
6. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit – de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen – te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
7. Het beroep is gericht tegen het besluit van 17 oktober 2001 waarbij de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in het Aanmeldcentrum te Zevenaar is afgewezen binnen 48 procesuren.
8. Bij de toetsing of de aanvragen in een aanmeldcentrum mochten worden afgewezen, gaat het er om of de besluiten binnen 48 proces-uren op zorgvuldige wijze zijn genomen. Dit mondt uit in een beoordeling van het naar de gedane aanvragen verrichte onderzoek en de motivering van de afwijzing.
9. Artikel 3.111 lid 2 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb2000) luidt:
"Van het nader gehoor wordt een schriftelijk verslag gemaakt. Een afschrift van het verslag van nader gehoor wordt zo spoedig mogelijk aan de vreemdeling ter kennis gebracht." In de nota van toelichting bij het Vb 2000 (Staatsblad 2000, 497, pag. 175) wordt slechts gesteld dat artikel 3.111 van het Vb 2000 overeenkomt met artikel 52d van het voormalige Vreemdelingenbesluit 1994.
10. Voor de inwerkingtreding van de Vw 2000 en het Vb 2000 was de gang van zaken omtrent een nader gehoor in een AC-procedure geregeld in in B7.5.2 van de Vc 1994, waarin is gesteld dat zowel de asielzoeker als de rechtsbijstandverlener een exemplaar van het nader gehoor ontvangen zodra dit rapport beschikbaar is, tenzij de asielzoeker er bezwaar tegen heeft dat de rechtsbijstandverlener een exemplaar ontvangt.
11. In C3.9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) wordt het beleid van verweerder met betrekking tot het nader gehoor in een AC-procedure als volgt uiteengezet. Een rapport van het nader gehoor wordt tegelijk met het voornemen uitgereikt aan de asielzoeker en de rechtsbijstandverlener, tenzij de asielzoeker er bezwaar tegen heeft dat de rechtsbijstandverlener een exemplaar ontvangt.
12. Blijkens het dossier is het nader gehoor van verzoeker op 15 oktober 2001 om 17.00 uur gereed gekomen. Een afschrift van het nader gehoor is tegelijkertijd met het voornemen op 16 oktober 2001 om 11.00 aan verzoeker en aan zijn rechtsbijstandverlener uitgereikt.
13. De president is van oordeel dat met betrekking tot hetgeen in het Vb 2000 is vastgesteld omtrent het zo spoedig mogelijk afgeven van een afschrift van een nader gehoor niet rechtsgeldig bij circulaire kan worden afgeweken, zoals thans door verweerder is gedaan. Nu verweerder eerst het gereedkomen van het voornemen heeft af gewacht, alvorens hij tot uitreiking van het nader gehoor overging, handelde verweerder in strijd met het Vb 2000. Immers de uitreiking was niet meer zo spoedig mogelijk.
14. Verweerder heeft gesteld dat niet valt in te zien hoe verzoeker in zijn procesbelang is geschaad. Het beleid van verweerder is al jaren zo en het kan niet onredelijk geacht worden.
15. Door verzoeker is naar voren gebracht dat deze gang van zaken tot gevolg heeft dat hij wel in zijn procesbelang is geschaad. Immers, algemeen bekend is dat de gang van zaken in een aanmeldcentrum zeer hectisch is. Het is voor asielzoekers onmogelijk om daar tot rust te komen, het is eerder zo dat het verblijf in een aanmeldcentrum als zeer vermoeiend wordt ervaren. Reeds in zijn zienswijze op het voornemen van verweerder heeft de gemachtigde te kennen gegeven dat verzoeker op 16 oktober 2001 te moe en verward was om het nader gehoor en het voornemen goed met verzoeker te bespreken. Wanneer het nader gehoor één dag eerder aan verzoeker was uitgereikt, had dat wellicht tot gevolg gehad dat wel goed met verzoeker gecommuniceerd kon worden.
16. De president is van oordeel dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn procesbelang is geschaad, nu hij reeds ten tijde van het naar voren brengen van zijn zienswijze heeft aangevoerd dat hij na kennisneming van het voornemen niet meer bij machte was adequaat op het door verweerder naar voren gebrachte te reageren. Niet onaannemelijk is dat verzoeker op 15 oktober, na het gereedkomen van het nader gehoor, nog wel fit genoeg zou zijn geweest voor een goede nabespreking van dat gehoor met zijn rechtshulpverlener.
17. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de aanvraag niet met voldoende zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren afgedaan kon worden, zodat het beroep gegrond is en het besluit vernietigd behoort te worden.
18. Met toepassing van art. 8:72, vierde lid, van de Awb bepaalt de president dat verweerder een nieuw besluit moet nemen.
19. Gezien de uitspraak op het beroep heeft verzoeker geen belang meer bij het verzoek, zodat dit niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
20. Er is aanleiding om een proceskostenveroordeling toe te wijzen, te weten: één punt voor het verzoekschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting en één punt voor het beroepschrift. Aangezien er van mag worden uitgegaan dat de gevraagde toevoegingen verleend zullen worden, dienen de vergoedingen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb betaald te worden aan de griffier.
De beslissing
De president:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het besluit van 17 oktober 2001;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de kosten van verzoeker in verband met de behandeling van het beroep ad ƒ 710,–, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden;
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk;
veroordeelt verweerder in de kosten van verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek ad ƒ 1.420,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. van Hoof en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.
de griffier de fungerend-president
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van „Hoger beroep vreemdelingenzaken“, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak dient te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 2 november 2001