ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5414

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/21301
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrond beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel met toekenning van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 31 mei 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die was opgelegd aan de vreemdeling A, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.H. Visser. De vreemdeling was in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000, nadat hij tijdens een verkeerscontrole was staandegehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet ter zitting was verschenen omdat hij op de dag van de zitting zou worden uitgezet naar zijn land van herkomst, Turkije. De gemachtigde van de vreemdeling betoogde dat de vrijheidsontneming niet meer rechtmatig was, omdat de vreemdeling niet gehoord was. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de vreemdeling, namelijk het beëindigen van de vrijheidsontneming, prevaleren boven het recht om gehoord te worden in deze specifieke situatie. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig was, omdat de verbalisant ten onrechte had gesuggereerd dat de vreemdeling tot medewerking verplicht was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, kende de vreemdeling een schadevergoeding toe van ƒ 1.700,-- voor de onrechtmatige bewaring en veroordeelde de Staat der Nederlanden in de proceskosten van ƒ 710,-. De uitspraak biedt inzicht in de afweging van belangen bij vrijheidsontneming en de rechten van vreemdelingen in Nederland.

Uitspraak

UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/21301 VRWET
Inzake : A, CRV nummer [CRV nummer], hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. P.H. Visser, advocaat te Wormerveer,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. N.N. Tahir, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1965 en de Turkse nationaliteit te hebben.
2. Bij kennisgeving op grond van artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000), ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 22 mei 2001, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling met ingang van 19 mei 2001 de maatregel van bewaring is opgelegd. Krachtens die bepaling wordt de vreemdeling na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op
29 mei 2001. De vreemdeling is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De vreemdeling is niet aangevoerd omdat hij op de dag van de zitting zal worden uitgezet naar zijn land van herkomst.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. De gemachtigde van de vreemdeling heeft primair betoogd dat door het feit dat de vreemdeling ter zitting niet is aangevoerd om te worden gehoord, de vrijheidsontneming niet meer rechtmatig is.
De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
De onderhavige maatregel van vrijheidsontneming is een bestuursinstrument ter fine van uitzetting van de vreemdeling naar een land waar hij recht van verblijf heeft. Nu deze maatregel ingrijpend is voor de fysieke vrijheid van de vreemdeling rust op verweerder de rechtsplicht de vrijheidsontneming niet langer te laten voortduren dan voor het doel waarvoor hij is gegeven. Hieruit volgt dat verweerder vanaf het moment van het opleggen van de maatregel gehouden is om adequate activiteiten te ontplooien gericht op uitzetting van de vreemdeling.
Ingevolge artikel 94, tweede lid, Vw2000 vindt de zitting uiterlijk op de zevende dag na ontvangst van het beroepschrift dan wel de kennisgeving plaats. De rechtbank roept de vreemdeling op om in persoon dan wel in persoon bij raadsman en Onze minister om bij gemachtigde te verschijnen teneinde te worden gehoord.
Gebleken is dat de vreemdeling niet ter zitting is aangevoerd teneinde te worden gehoord omdat hij op de dag van de zitting zal worden uitgezet naar zijn land van herkomst.
In het onderhavige geval strijden twee belangen van de vreemdeling met elkaar: zijn belang dat de bewaring niet langer zal duren dan strikt noodzakelijk is, en zijn belang door de rechter gehoord te kunnen worden over (de rechtmatigheid van) die bewaring.
De rechtbank is van oordeel dat in een geval als het onderhavige waarin de feitelijke uitzetting kan worden gerealiseerd op dezelfde dag als die waarop de vreemdeling is opgeroepen om te worden gehoord, het belang dat de vrijheidsontneming niet langer duurt dan strikt noodzakelijk is, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, prevaleert boven het belang van de vreemdeling om inzake zijn beroep strekkende tot opheffing van de vrijheidsontneming te worden gehoord.
Van zeer bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is de rechtbank in het onderhavige geval niet gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de vreemdeling bij het gehoor op grond van artikel 5.2 Vreemdelingenbesluit2000 zelf te kennen heeft gegeven terug te willen keren naar Turkije; het transport van de vreemdeling vanuit zijn plaats van detentie naar de rechtbank en van daaruit naar de luchthaven en de aldaar te verrichten administratieve handelingen een aanzienlijke tijd vergen, alsmede het feit dat de vreemdeling zich ter zitting heeft laten vertegenwoordigen door een raadsman.
4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de vreemdeling is staandegehouden tijdens een verkeerscontrole in het kader van de Wegenverkeerswet. De bestuurder van de auto waarin de vreemdeling zich bevond werd in dat kader staandegehouden en bleek niet aan te kunnen tonen dat het voertuig verzekerd was. Hierop werd de bestuurder verhoord en gevorderd zich te legitimeren, waaraan hij heeft voldaan. De bestuurder bleek in het bezit te zijn van een geldig document voor verblijf in Nederland. Desgevraagd heeft de bestuurder verklaard dat de inzittenden van de auto eveneens uit Turkije afkomstig waren, waarop de verbalisant de inzittenden vorderde hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie aan te tonen. De vreemdeling kon aan deze vordering niet voldoen, reden waarom hij is staandegehouden ex artikel 50, eerste lid, Vw2000.
5. De gemachtigde van de vreemdeling heeft onder meer aangevoerd dat de enkele mededeling van de bestuurder van de auto waarin de vreemdeling zich bevond dat de inzittenden uit Turkije kwamen niet een redelijk vermoeden van illegaal verblijf kan opleveren. De bewaring dient te worden opgeheven met toekenning van schadevergoeding.
6. Namens verweerder is aangevoerd dat de verbalisant in het kader van de toezichthoudende taken met betrekking tot de vreemdelingenwetgeving bevoegd was de bestuurder vragen te stellen en naar aanleiding van het daarop gegeven antwoord aan de vreemdeling vragen te stellen. Op grond van de reactie van de vreemdeling op die vragen is vervolgens een redelijk vermoeden van illegaal verblijf gerezen, waarop de vreemdeling is staandegehouden.
7. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De ambtenaar belast met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen mag op eigen initiatief onderzoek verrichten waarvan het resultaat aanleiding kan geven tot het gebruik van de bij of krachtens het bepaalde in de Vw2000 aan hem toegekende bevoegdheden. Bij dit onderzoek is te denken aan het verzamelen van informatie door bij voorbeeld het stellen van vragen. Kenmerkend voor deze fase van onderzoek (voorfase) is dat het de toezichthouder ontbreekt aan een middel om zijn optreden kracht bij te zetten. Hij is afhankelijk van de vrijwillige medewerking van de burger bij wie wordt geïnformeerd. Naar het oordeel van de rechtbank is het derhalve rechtens van belang dat de toezichthouder in deze voorfase de persoon tot wie de vraag zich richt niet suggereert dat medewerking verplicht is, als de toezichthouder dan althans niet over tot medewerking verplichtende bevoegdheden beschikt. Van het bestaan van dergelijke bevoegdheden is in de situatie als hier in geding niet gebleken.
De rechtbank overweegt dat de verbalisant door in de onderhavige zaak te vorderen ten onrechte heeft gesuggereerd dat de passagiers tot medewerking waren verplicht, waardoor de basis aan de vrijwillige medewerking is komen te ontvallen.
Het bij hem gerezen redelijk vermoeden van illegaal verblijf als bedoeld in artikel 50, eerste lid, Vw2000 berust derhalve op het resultaat van onderzoek dat de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan.
8. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring van de vreemdeling vanaf de aanvang onrechtmatig was. Het beroep is derhalve gegrond.
9. Nu het vorenstaande reeds leidt tot het oordeel dat de bewaring onrechtmatig was, kan hetgeen voor het overige is aangevoerd buiten beschouwing blijven.
10. Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 10 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van f. 1.700,-- (4 x f. 200,-- verblijf in politiecel en 6 x f. 150,-- verblijf in Huis van Bewaring).
De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 710,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt f 710,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage:
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe, groot ƒ 1.700,-- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
3. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 710,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
IV. RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voor zover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Voor zover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. G.P. Kleijn en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2001 in tegenwoordigheid van J.J. Brands, griffier.
afschrift verzonden op: 7 juni 2001