Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
Zitting houdende te Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: 01/29513
Datum uitspraak: 14 augustus 2001
ingevolge artikel 8:54, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
A,
geboren op [...] 1983,
van Iraakse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. I.M. van Kuilenburg,
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verweerder.
Op 2 januari 2000 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15 van de Vreemdelingenwet zoals die gold tot 1 april 2001 gedaan. Deze aanvraag is op grond van artikel 117, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Bij besluit van 17 mei 2001 heeft verweerder de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Bij beroepschrift van 28 mei 2001 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
De omvang van het geschil
1. In het bestreden besluit heeft verweerder gemotiveerd geoordeeld, dat eiser:
a) geen verdragsvluchteling is;
b) niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel risico bestaat dat hij bij terugkeer in Irak zal worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c) niet in aanmerking komt voor een vergunning op de in artikel 29 onder c tot en met f van de Vw 2000 genoemde gronden;
d) niet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf regulier onder de beperking verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv).
2. In zijn beroepschrift heeft eiser de onder a), b) en d) aangeduide oordelen bestreden en verzocht te overwegen in hoeverre hij een vestigingsalternatief heeft in Noord-Irak.
3. In artikel 8:54 van de Awb is bepaald, dat de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, het onderzoek kan sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is, het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, het beroep kennelijk ongegrond is, of het beroep kennelijk gegrond is. Voor sluiting van het onderzoek bestaat aanleiding, indien over de uitspraak in redelijkheid geen twijfel mogelijk is.
4. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, is het de taak van de rechtbank het bestreden besluit - de motivering waarop dit berust daaronder begrepen - te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
5. Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 is verweerder bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in dat artikel te verlenen. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 jo. artikel 3.6 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kan een verblijfsvergunning slechts ambtshalve worden verleend onder een drietal beperkingen, waaronder de beperking verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder y, jo. artikel 3.56 van het Vb 2000.
6. De bestrijding van het gedeelte van het besluit dat ertoe strekt ambtshalve aan eiser een verblijfsvergunning voor verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling te onthouden, geeft aanleiding voor de ambtshalve toetsing of de rechtbank ter zake bevoegd is. Dat gedeelte van het besluit heeft betrekking op een reguliere vergunning; het is niet een besluit omtrent een verblijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 28 en 33 van de Vw 2000. Afdeling 3 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 (waaronder artikel 80) is derhalve niet van toepassing op dit gedeelte van het besluit. Daaruit volgt, dat tegen het gedeelte van het besluit dat ertoe strekt voornoemde reguliere vergunning te onthouden, op grond van artikel 7:1 van de Awb eerst bezwaar gemaakt moet worden bij verweerder. Het systeem van de Vreemdelingenwet 2000 is immers, dat alleen ten aanzien van afwijzende asielbesluiten geen bezwaar gemaakt kan worden, en ten aanzien van afwijzende reguliere besluiten wel. Dat de door de wetgever geopende mogelijkheid ambtshalve verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd te verlenen in asielzaken het rechtsmiddelsysteem van de Vw 2000 kan doorkruisen, is wellicht door de wetgever niet beoogd, maar volgt duidelijk uit het wettelijke systeem. Het gaat de rechtsvindende taak van de rechter te buiten van het wettelijk systeem af te wijken met een beroep op veronderstellingen omtrent de bedoelingen van de wetgever, zoals overigens ook onder de oude Vreemdelingenwet in de periode van 1 januari 1994 tot 1 juli 1998 niet is gedaan ten aanzien van artikel 29 van die wet. Voor zover de wet- en besluitgever het ongewenst achten dat in een geval als het onderhavige tegen het reguliere gedeelte van het besluit bezwaar gemaakt kan worden en tegen het asieldeel beroep ingesteld kan worden, ligt het op hun weg de wet- en/of de regelgeving aan te passen. De rechtbank zal zich daarom ter zake het amv-gedeelte van het beroep onbevoegd verklaren en dat gedeelte met toepassing van artikel 6:15 van de Awb doorzenden aan verweerder. Daarbij zij opgemerkt dat de rechtsmiddelverwijzing ten onrechte geen melding heeft gemaakt van de mogelijkheid tegen dat gedeelte van het besluit bezwaar te maken.
7. In beroep heeft eiser aangevoerd, dat verweerder ten onrechte in de reactie op de kennisgeving van het voornemen de aanvraag af te wijzen geen aanleiding heeft gezien daarop terug te komen. De rechtbank kan eiser daarin niet volgen. Zij verenigt zich met het oordeel van verweerder zoals neergelegd in de kennisgeving en aangevuld in het besluit, dat eiser geen vluchteling is en niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel risico bestaat dat hij bij terugkeer zal worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Verweerder heeft terecht overwogen, dat eiser, die stelt vrees te hebben voor zijn neven, die na het overlijden van zijn ouders uit zouden zijn op de bezittingen van wijlen zijn vader, "zich op geen enkel moment tot de autoriteiten in Zakho (heeft) gewend om bemiddeling met cq bescherming tegen zijn neven te vragen, zodat geenszins aannemelijk is geworden dat die autoriteiten betrokkene niet zouden willen cq niet zouden kunnen bemiddelen/beschermen." In het licht van hetgeen eiser had aangevoerd, is het besluit daarmee toereikend gemotiveerd.
8. Aangezien eiser een uit Zakho in Noord-Irak afkomstige Koerd is, die gezien de beoordeling van de merites van zijn aanvraag onder meer naar Zakho kan terugkeren, is de discussie of Centraal-Irakezen in Noord-Irak een vestigingsalternatief hebben voor de beoordeling van zijn aanvraag niet relevant.
9. Uit het voorgaande volgt, dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat het beroep ongegrond is, zodat aanleiding bestaat om het onderzoek te sluiten en uitspraak te doen met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
a) verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen, voor zover dat is gericht tegen het gedeelte van het besluit dat ertoe strekt ambtshalve aan eiser een verblijfsvergunning voor verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling te onthouden, en zendt dit gedeelte van het beroep door naar verweerder om als bezwaarschrift te worden afgedaan;
b) verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. van Hoof en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de verzending van een afschrift verzet doen bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld op een zitting te worden gehoord.
Afschrift verzonden: 14 augustus 2001