ECLI:NL:RBSGR:2001:AD4753

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/004032-00
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Engelen
  • A. Knol
  • P. Pereira Horta
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor invoer en poging tot invoer van cocaïne en deelname aan criminele organisatie

Op 17 oktober 2001 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met anderen ongeveer 31 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Daarnaast heeft hij samen met anderen een poging gedaan tot invoer van een hoeveelheid cocaïne en voorbereidingshandelingen gepleegd voor de invoer van 20 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft de zaak behandeld in meerdere zittingen, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.C. Swier. De officier van justitie, mr. Harderwijk, eiste een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis.

De rechtbank heeft de bevoegdheid om kennis te nemen van de feiten bevestigd, ondanks het verweer van de raadsman dat Nederland geen rechtsmacht zou hebben. De rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten zich binnen het Nederlandse grondgebied hebben afgespeeld, waardoor zij bevoegd was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de telastgelegde feiten onder 4 primair en 4 subsidiair, maar heeft de overige feiten wel bewezen verklaard. De bewezenverklaring is gebaseerd op de inhoud van de bewijsmiddelen die tijdens de zittingen zijn gepresenteerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is, omdat er geen strafuitsluitingsgronden zijn aangetoond. De opgelegde straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met de bepaling dat de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering zal worden gebracht op de opgelegde straf. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven, waaronder de invoer van cocaïne.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/004032-00
rolnummer 0003
's-Gravenhage, 17 oktober 2001
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
Verdachte
geboren 1959 te Coquimbo (Chili),
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 7 februari 2001, 11 april 2001, 22 mei 2001, 11 juli 2001 en 3 oktober 2001.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr. B.C. Swier, advocaat te Amsterdam, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. Harderwijk heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 primair, 3, 4 primair en 5 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting van 3 oktober 2001- hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Bevoegdheid van de rechtbank
De raadsman heeft, zoals nader toegelicht in zijn ter terechtzitting van 3 oktober 2001 overgelegde pleitnota, aangevoerd, -verkort en zakelijk weergegeven- dat Nederland geen rechtsmacht heeft ter zake van de onder 1, 2, 3, 4 en 5 telastgelegde feiten. De rechtbank begrijpt, hoewel de raadsman in zijn pleitnota de rechtbank verzoekt de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren, dat de raadsman van oordeel is dat de Nederlandse rechtbank onbevoegd is van de telastgelegde feiten kennis te nemen.
De rechtbank verwerpt het verweer. Of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de onderhavige feiten moet worden onderzocht op de grondslag van de telastlegging. Nu alle telastgelegde feiten (mede) Nederland als plaats van het delict vermelden, is de rechtbank bevoegd tot kennisneming van die telastlegging.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 4 primair en 4 subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt het volgende:
Het is een feit van algemene bekendheid dat de haven van Antwerpen voor een containerschip slechts bereikbaar is via het binnen de grenzen van Nederland gelegen deel van de Westerschelde. Nu de cocaïne derhalve op enig moment binnen het grondgebied van Nederland is geweest, van welke omstandigheid verdachte op voorhand op de hoogte moet zijn geweest, kan vervoer per boot vanuit Zuid-Amerika naar België in het onderhavige geval worden aangemerkt als invoer van cocaïne naar Nederland.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 primair, 3 en 5 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft samen met anderen ongeveer 31 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland gebracht, alsmede samen met anderen een poging gedaan tot invoer van een hoeveelheid cocaïne en voorbereidingshandelingen gepleegd ten behoeve van de invoer van 20 kilogram cocaïne.
Aangenomen mag worden dat verdachte uit is geweest op geldelijk gewin, zonder daarbij oog te hebben voor de schade die het gebruik van cocaïne aan de volksgezondheid toebrengt. Cocaïne is bovendien een stof die diverse andere vormen van criminaliteit veroorzaakt. Handelingen die tot doel hebben deze stof in te voeren en in omloop te brengen dienen dan ook streng te worden bestraft.
Voorts heeft hij deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had misdrijven als bovengenoemd te plegen.
De rol van verdachte bestond uit het -in nauw overleg met één van de leiders van de criminele organisatie- regelen van zaken in België, zoals het informeren naar schepen die de cocaïne konden dan wel zouden vervoeren en het opvangen dan wel begeleiden van personen die de cocaïne van de schepen moesten halen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 45, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10, 10a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 4 primair en 4 subsidiair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 primair, 3 en 5 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Feit 1:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Feit 2 primair:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 3:
Medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 5:
Medeplegen van: om een feit, bedoeld in artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden zich gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) JAREN;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in België aangehouden ter fine van uitlevering op: 3 november 2000,
in verzekering gesteld op : 9 november 2000,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 10 november 2000;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
Mrs. Van Engelen, voorzitter,
Knol en Pereira Horta, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van der Putten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2001.