ECLI:NL:RBSGR:2001:AD4751

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/754226-00
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Engelen
  • A. Knol
  • P. Pereira Horta
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie met als doel de invoer van cocaïne en opzetheling van geldbedragen

Op 17 oktober 2001 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en opzetheling. De verdachte, geboren in 1978 te Medellin (Colombia), werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A.J. Verploegh. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deel uitmaakte van een organisatie die zich richtte op de invoer van cocaïne, met als hoofddoel geldelijk gewin. De rechtbank oordeelde dat de organisatie niet alleen de volksgezondheid schaadt door het gebruik van cocaïne, maar ook andere vormen van criminaliteit bevordert. Tijdens de zittingen, die plaatsvonden op verschillende data in 2001, heeft de officier van justitie een gevangenisstraf van vier jaar geëist. De rechtbank heeft de dagvaarding ten aanzien van een van de telastgelegde feiten nietig verklaard, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de feiten 1 en 3, namelijk deelname aan de criminele organisatie en opzetheling van meerdere geldbedragen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/754226-00
rolnummer 0001
's-Gravenhage, 17 oktober 2001
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
Verdachte
geboren 1978 te Medellin (Colombia),
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 7 februari 2001, 11 april 2001, 22 mei 2001, 11 juli 2001 en 3 oktober 2001.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te
‘s- Gravenhage, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. Harderwijk heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 primair en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting van 11 juli 2001 - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft zijn ter terechtzitting van 22 mei 2001 gevoerde verweer strekkende tot nietigverklaring van de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 telastgelegde herhaald. Hij heeft daaraan toegevoegd dat bovendien de handelingen die verdachte als deelnemer aan de criminele organisatie zou hebben gepleegd niet in de telastlegging zijn opgenomen, terwijl dit niet duidelijk uit het dossier blijkt, zodat het onder 1 telastgelegde onvoldoende duidelijk is.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Immers, de telastlegging met betrekking tot feit 1 bevat geen innerlijke tegenstrijdigheden en voor verdachte is duidelijk waartegen hij zich moet verweren. Tenslotte overweegt de rechtbank dat de handelingen, die verdachte zelf als deelnemer van de criminele organisatie zou hebben gepleegd, blijkens jurisprudentie niet nader feitelijk hoeven te worden omschreven.
De rechtbank is van oordeel dat de telastlegging ten aanzien van het onder 2 subsidiair telastgelegde onvoldoende feitelijk is, zodat onvoldoende duidelijk is waartegen verdachte zich moet verdedigen. De rechtbank zal de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 subsidiair telastgelegde derhalve ambtshalve nietig verklaren.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 2 primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 3 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die onder meer tot doel had de invoer van cocaïne. Aangenomen moet worden dat de organisatie uit is geweest op geldelijk gewin, zonder daarbij oog te hebben voor de schade die het gebruik van cocaïne aan de volksgezondheid toebrengt. Cocaïne is bovendien een stof die diverse andere vormen van criminaliteit veroorzaakt. Handelingen die tot doel hebben deze stof in te voeren en in omloop te brengen dienen dan ook streng te worden bestraft.
Ten voordele van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte een ondergeschikte rol had in de criminele organisatie. Hij verrichtte hand- en spandiensten.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van meerdere geldbedragen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 57, 140 en 416 van het Wetboek van Strafrecht;
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart de dagvaarding nietig voorzover betrekking hebbend op het onder 2 subsidiair telastgelegde;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 2 primair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 3 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Feit 1:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Feit 3:
Opzetheling, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van VIJFTIEN (15) MAANDEN;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 27 oktober 2000,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 30 oktober 2000;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 17 oktober 2001.
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
Mrs. Van Engelen, voorzitter,
Knol en Pereira Horta, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van der Putten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2001.