ECLI:NL:RBSGR:2001:AD4635

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.926.070/01
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A.A. Kalk
  • M.P.J.G. van der Putten-Göbbels
  • B. Schultsz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtpleging met minderjarige meisjes door verdachte

Op 15 oktober 2001 heeft de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende een groot aantal jaren ontucht heeft gepleegd met meerdere minderjarige meisjes, waaronder zijn eigen kleindochter. De zaak kwam ter terechtzitting op 1 oktober 2001, waar de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. M.F. Laning, aanwezig was. De officier van justitie, mr. C.M.J. Krol, eiste een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor de feiten die de verdachte waren ten laste gelegd.

De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het hem bij dagvaarding onder 2.primair telastgelegde feit had begaan, en sprak hem daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte de andere telastgelegde feiten wel bewezen. De bewezenverklaring omvatte onder andere het plegen van ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige en het plegen van ontuchtige handelingen met iemand beneden de zestien jaar. De rechtbank concludeerde dat het bewezenverklaarde strafbaar was en dat er geen strafuitsluitingsgronden van toepassing waren.

Bij de strafmotivering hield de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze waren begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 24 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had en dat hij zich al voor zijn aanhouding had laten behandelen door een gedragsdeskundige. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 15 oktober 2001.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer : 09.926.070/01
's-Gravenhage, 15 oktober 2001.
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
Verdachte,
geboren op 1934 te Hong Kong (China),
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 1 oktober 2001.
De verdachte, bijgestaan door de raadsvrouwe mr. M.F. Laning, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. C.M.J. Krol heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 2.primair telastgelegde feit wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van de hem bij dagvaarding onder 1.primair, 2.subsidiair en 3.primair telastgelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 2.primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1.primair, 2.subsidiair en 3.primair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft gedurende een groot aantal jaren ontucht gepleegd met een aantal minderjarige meisjes, waaronder zijn eigen kleindochter.
Het handelen van verdachte werd slechts ingegeven door zijn eigen lustbevrediging en verdachte heeft hierbij geen enkel oog gehad voor de gevoelens van de slachtoffertjes.
Dergelijke feiten veroorzaken veelal blijvend psychische schade en hebben vaak grote gevolgen voor de verdere levens van de slachtoffers.
In het voordeel van verdachte laat de rechtbank meewegen dat hij niet eerder is veroordeeld en dat verdachte zich reeds vóór zijn aanhouding onder behandeling heeft gesteld van een gedragsdeskundige van De Waag, teneinde aan zijn problemen te gaan werken.
Verder heeft de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met het feit dat verdachte door taalproblemen de detentie in een betrekkelijk isolement heeft doorgebracht, en zal moeten doorbrengen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 244, 247 en 249 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 2.primair telastgelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1.primair, 2.subsidiair en 3.primair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van het onder 1.primair bewezenverklaarde feit:
ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2.subsidiair bewezenverklaarde feit:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
ten aanzien van het onder 3.primair bewezenverklaarde feit:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 8 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 16 juli 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 19 juli 2001;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs A.A. Kalk, voorzitter,
M.P.J.G. van der Putten-Göbbels en B. Schultsz, rechters,
in tegenwoordigheid van E. Wagter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 oktober 2001.