ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-925183/01
's-Gravenhage, 2 oktober 2001.
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
verdachte
geboren 1951 te District Commewijne (Suriname),
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 september 2001.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr Nooitgedagt, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr Rijsdorp heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair telastgelegde medeplegen van moord, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot fl 14.247,80 ten behoeve van het de benadeelde partij genaamd R.R.R.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Verzoek verwijderen stukken uit dossier.
De raadsman heeft de rechtbank ter terechtzitting verzocht de (namens verdachte opgemaakte en aan de voorzitter toegezonden) in het dossier gevoegde “reconstructie” uit het dossier te verwijderen.
De rechtbank wijst dit verzoek af. Zij overweegt daartoe dat moet worden aangenomen dat naast de officier van justitie ook de verdediging bevoegd is stukken in het geding te brengen, hetgeen in casu is geschied. De rechtbank merkt nog op dat in de begeleidende brief namens verdachte uitdrukkelijk opneming in het dossier van de “reconstructie” is verzocht. De rechtbank ziet geen aanleiding de “reconstructie” vervolgens weer uit het dossier te verwijderen.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding vermelde medeplegen van moord heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Strafbaarheid van de verdachte / verweer (psychische) overmacht.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu hij handelde onder een zodanige externe dwang dat er bij verdachte geen sprake meer was van wilsvrijheid. Hij beroept zich op (psychische) overmacht.
Hij stelt daartoe dat verdachte handelde onder de druk van zijn familie en zijn sociaal-culturele achtergrond.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De deskundige Sukhai stelt in zijn rapport dat de handelingen van verdachte dienen te worden geplaatst in zijn culturele en religieuze achtergrond. Gelet op het vorenstaande en hetgeen ter terechtzitting hieromtrent naar voren is gekomen, acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte onder grote druk heeft gehandeld.
De psychiater Van Beek en de psycholoog Lander stellen in hun rapportages dat bij verdachte geen sprake is van, respectievelijk aanwijzingen zijn voor een ziekelijke stoornis of gebrekkige afwijking van zijn geestvermogens, zodat hij het ontoelaatbare van zijn handelen heeft kunnen inzien.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat van verdachte meer weerstand kon en mocht worden verwacht tegen de op hem liggende druk. De rechtbank acht verdachtes handelen, in aanmerking genomen dat ook andere reacties denkbaar en mogelijk waren en verdachte voor de meest extreme reactie heeft gekozen, disproportioneel.
De rechtbank acht derhalve niet aannemelijk dat verdachte heeft gehandeld in een toestand van psychische overmacht en verwerpt het verweer.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank overweegt voorts met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf als volgt.
Verdachte heeft, nadat hij er van op de hoogte raakte dat zijn dochter U. een relatie had en symbolisch was getrouwd met het latere slachtoffer J.R., gezegd dat J.R. vermoord zou worden. Ook zijn aanwezige ex-echtgenote en zoon hebben zich in soortgelijke bewoordingen uitgelaten. Verdachte heeft hierna zijn zwager, die eerder in het conflict had bemiddeld, gebeld en hem gevraagd naar zijn woning te komen. Vervolgens is verdachte met zijn ex-echtgenote, haar twee zussen, zijn zoon, dochter en zwager naar de woning van J.R. gereden, waarbij verdachte een auto bestuurde. Onderweg heeft verdachtes zoon in de woning van verdachte wapens opgehaald. Bij de woning van J.R. heeft verdachte met een knuppel de voordeur ingeslagen en is als eerste de woning van J.R. binnengegaan. In de woning heeft verdachte J.R. geslagen en klemgezet, waarna J.R. is gestoken, tengevolge waarvan deze is overleden.
Verdachte heeft bovendien enige dagen vóór deze gebeurtenis tegen de moeder van J.R. gezegd dat hij J.R. zou doden.
Door deze handelwijze staat voor de rechtbank vast dat verdachte, hoewel wellicht op dat moment geëmotioneerd, zijn daad heeft begaan na kalm beraad en rustig overleg.
Door het plegen van dit misdrijf is de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed aangedaan. Tevens heeft verdachte grote maatschappelijke onrust veroorzaakt en is de rechtsorde ernstig geschokt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het psychiatrisch rapport van H.E.M. van Beek d.d. 4 april 2001 en het psychologisch rapport van drs W.J.L. Lander d.d. 24 maart 2001, waarin deze ondermeer concluderen verdachte normaal toerekeningsvatbaar te achten respectievelijk het onwaarschijnlijk te achten dat het telastgelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt die tot de hare.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, een gevangenisstraf als door de officier van justitie gevorderd passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel.
R.R.R., wonende te 's-Gravenhage, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot fl 14.247,80.
Deze vordering is door de verdediging inhoudelijk niet weersproken, en is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering toewijzen.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot fl 2.035,40 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd R.R.R.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 36f, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding telastgelegde medeplegen van moord heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 4 februari 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 7 februari 2001;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan R.R R, wonende te
’s-Gravenhage, een bedrag van fl 14.247,80, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
fl 2.035,40 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd R.R.R.;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 35 dagen;
bepaalt dat indien en voorzover verdachtes mededader(s) voormelde bedragen zal/zullen hebben betaald, verdachte door die betaling zal zijn bevrijd;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting in mindering zal worden gebracht op de andere.
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs De Vries, voorzitter,
Raeymaekers en Van Harte, rechters,
in tegenwoordigheid van Rietbroek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 oktober 2001.
Mr Van Harte is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.