Op 4 oktober 1992 is een Boeing vrachtvliegtuig van El Al neergestort in Amsterdam Zuidoost in de Bijlmermeer.
Naar aanleiding van deze ramp, die 39 bewoners het leven kostte, zijn veel vragen ontstaan en is veel onderzoek gedaan. Zo is in 1994 een inventariserend onderzoek gedaan door de GG&GD Amsterdam. Dit betrof een studie naar de mogelijkheid en wenselijkheid van een onderzoek naar de relatie tussen de ramp en gezondheidsklachten. De GG&GD zag voor laatstgenoemd onderzoek geen aanleiding.
In 1997 heeft de Minister van VWS besloten tot een inventariserend onderzoek, dat is uitgevoerd door een onderzoeksgroep van het Academisch Medisch Centrum (AMC) /Universiteit Amsterdam. Deze groep kwam op basis van haar rapport tot de aanbeveling een vervolgonderzoek in te stellen naar de diagnostiek en behandeling van posttraumatische stresstoornissen (PTSS) en van onverklaarbare lichamelijke klachten, de zogenaamde unexplained physical symptoms (UPS).
De in oktober 1998 ingestelde Parlementaire Enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer bracht op 22 april 1999 haar eindrapport uit met onder meer aanbevelingen voor het starten van een onderzoek onder de bewoners en hulpverleners.
Vervolgens is uiteindelijk in samenwerking met de gemeente Amsterdam en de KLM het Medisch Onderzoek Vliegramp Bijlmermeer (MOVB) gestart.
Het MOVB bestond uit (i) een individueel medisch onderzoek, (ii) een epidemiologisch onderzoek onder hulpverleners en (iii) een epidemiologisch onderzoek onder bewoners. Later werd het MOVB nog uitgebreid met een effectenonderzoek.
De epidemiologische onderzoeken zijn wetenschappelijk van aard. Dat betekent dat, met het oog op een zo goed mogelijke vergelijkbaarheid van de groepen, naast de betreffende doelgroep controlegroepen of referentiegroepen geformeerd dienden te worden.
Voor de daadwerkelijke uitvoering van de onderzoeken werden de volgende instellingen ingeschakeld: het Academisch Ziekenhuis van de Vrije Universiteit Amsterdam (AZVU), het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG), het Instituut voor Extramuraal Geneeskundig Onderzoek (EMGO-Instituut), het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en de Universiteit van Leiden.
Op basis van de afgesproken taakverdeling tussen de diverse betrokken organen zijn door en namens het Stadsdeel Amsterdam Zuidoost inspanningen verricht om deelnemers voor de onderzoeksgroepen te werven.
In januari 2000 zijn door KLM Arbo Services bv in nauwe samenhang met een Commissie van Deskundigen onderzoeksprotocollen voor het MOVB opgesteld. Daarin zijn criteria opgenomen onder meer van belang bij eventueel afbreken van het onderzoek. Eén van de voorwaarden voor het epidemiologisch onderzoek onder de bewoners is een bereidheid van 70% van bewoners voor de referentiegroep.
Nadat de einddatum waarop moest worden besloten of het epidemiologisch onderzoek onder de bewoners -aanvankelijk bepaald op 30 november 2000- was uitgesteld, eerst tot 1 maart 2001 en uiteindelijk tot 1 juli 2001, heeft het EMGO-Instituut op 15 mei 2001 aan KLM gerapporteerd dat het bijzonder onwaarschijnlijk leek dat het contractueel overeengekomen en expliciet door EMGO-Instituut gehandhaafde contractueel vastgestelde ijkpunt als zojuist genoemd voor de bewoners bereikt zou kunnen worden. Daarbij werd erop gewezen dat, om tot valide wetenschappelijke uitspraken te komen, een goede vergelijking van de bij de ramp betrokken groep met een niet betrokken groep essentieel is.
Bij brief van 22 mei 2001 heeft het Stadsdeel Zuidoost aan het EMGO-Instituut bericht dat het vrijwel onmogelijk geacht moet worden dat er voor de gehele groep een percentage van 70% aanmelders gehaald kan worden.
Bij brief van 26 juni 2001 heeft de Minister de Tweede Kamer meegedeeld dat besloten is het epidemiologisch onderzoek onder de bewoners stop te zetten. Daarbij heeft zij te kennen gegeven dat, gelet op de afgesproken norm die noodzakelijk is om tot wetenschappelijk valide uitspraken te komen, de deelname van bewoners onvoldoende representatief is.