ECLI:NL:RBSGR:2001:AB3197

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-925447-01
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kalk
  • A. van Kempen
  • J. Segers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord en poging tot moord door verdachte op ex-vrouw en dochter met vuurwapen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 7 augustus 2001 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op zijn ex-vrouw en poging tot moord op zijn dochter. De verdachte heeft op 26 maart 2001 een groot aantal schoten afgevuurd in de richting van zijn dochter en ex-vrouw, waarbij zijn ex-vrouw aan haar verwondingen is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na kalm beraad en rustig overleg, het besluit heeft genomen om zijn ex-vrouw en dochter te doden. Dit besluit werd genomen na een slepende conflictsituatie tussen de verdachte en zijn ex-vrouw, waarbij bedreigingen over en weer waren geuit. De verdachte had eerder een pistool aangeschaft en heeft dit wapen gebruikt tijdens de fatale schietpartij.

Tijdens de rechtszitting op 24 juli 2001 heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de hem ten laste gelegde feiten, waaronder moord, poging tot moord en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder de slachtoffers C.M.S. D en D. D, toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht tot betaling van schadevergoeding.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de psychologische rapporten die de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte bevestigden. De rechtbank heeft de ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen voor de slachtoffers in haar strafmotivering meegenomen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast zijn er maatregelen genomen met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen en de schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-925447-01
rolnummer 3
's-Gravenhage, 7 augustus 2001
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
Verdachte,
geboren te ‘s-Gravenhage,
thans gedetineerd te P.I. HvB De Torentijd - Middelburg.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 24 juli 2001.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr Hoogendam, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr Paulides heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 zullen worden onttrokken aan het verkeer, en dat de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 11, 13, 14, 15 en 16 aan C.M.S. D en D. D mogen worden gegeven, indien zij daar prijs op stellen.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het inbeslaggenomen voorwerp genummerd 17 zal worden teruggegeven aan de rechthebbende C.M.S.D en dat de inbeslag-genomen voorwerpen genummerd 8, 9, 10 en 12 zullen worden geretourneerd aan verdachte.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij C.M.S. D tot een bedrag van f. 23.712,=, betreffende de kosten van medische behandeling met uitzondering van de premie ziektekostenverzekering ad f. 368,50 en een voorschot van f. 10.000,= op de gevorderde immateriële schade à f. 20.000,=, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
De officier van justitie heeft tevens geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij D. D tot een bedrag van f. 5.398,81,=, betreffende het deel van de begrafeniskosten dat niet door de verzekering is vergoed en een voorschot van f. 5.000,= op de gevorderde immateriële schade à f. 10.000,=, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot f. 23.712,= subsidiair 120 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd C.M.S. D.
Tenslotte heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot f. 5.398,81 subsidiair 50 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd D. D.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverweging ten aanzien van het bestanddeel “na kalm beraad en rustig overleg” in de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte primair betoogd dat geen sprake is geweest van voorbedachte rade bij verdachte. Naar stellen van de verdediging kunnen de door verdachte eerder op de avond van de 26e maart 2001 tegenover C D en derden geuite bedreigingen aan het adres van C D en haar moeder, V W , daarvoor niet redengevend worden geacht om reden dat verdachte wel vaker bedreigingen van allerlei aard uitte. Als uiting van een door verdachte serieus genomen besluit kunnen bedoelde bedreigingen niet worden opgevat, aldus de verdediging.
Subsidiair heeft de raadsman namens verdachte aangevoerd dat de - door hem zo betitelde - (psychische) causaliteit tussen de uitvoering en het daarvóór genomen besluit is komen te ontbreken. Blijkens de gegeven toelichting heeft de verdediging hiermede bedoeld dat de relatie tussen het besluit en de uitvoering daarvan - de daad - is doorbroken, aangezien verdachte ondanks het bestaan van een dergelijk besluit de daad zou hebben gepleegd in een plotselinge gemoedsopwelling.
De rechtbank verwerpt beide verweren en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft in de vooravond van de fatale schietpartij op bezoek bij een bevriende familie vele malen zijn dochter C gebeld en daarbij - onder meer - gezegd: “ik heb een pistool (….) Ik zal je doodschieten.”
Tegen drie leden van de bevriende familie heeft verdachte - zo als volgt uit de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen - gezegd: “Ze komen naar mij toe” en “Ik ga nu naar huis en ik schiet ze kapot” en toen verdachte naar huis ging zei hij, bij wijze van afscheid: “Misschien over tien jaar zie ik jullie”.
De rechtbank is op grond van deze verklaringen van oordeel - mede in aanmerking nemende dat verdachte een aantal maanden eerder reeds in verband met door hem gestelde bedreigingen uit de omgeving van zijn dochter C een pistool met munitie had gekocht - dat verdachte het besluit heeft genomen zijn ex-vrouw en zijn dochter te vermoorden.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of het schieten door verdachte in de nacht van 26 op 27 maart 2001 op V W en C D gezien kan worden als uitvoering van het tevoren door hem daartoe genomen besluit, waarbij verdachte in het tijdsverloop tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering daarvan heeft nagedacht over en zich rekenschap heeft gegeven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad, dan wel zijn daad het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging van verdachte.
Bij de beantwoording van die vraag neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft hetzij direct nadat zijn ex-vrouw en dochter aanbelden, hetzij nadat zijn ex-vrouw en/of dochter hem met stenen hadden bekogeld - hierover is geen eenduidigheid komen vast te staan - vanuit de woonkamer een pistool vanonder een bank gehaald en (doorgeladen) in zijn broeksband gestopt. Uit de getuigenverklaringen van onder meer de buurmeisjes en dochter C blijkt dat er tussen het gooien van de stenen en het herhaaldelijk schreeuwen door laatstgenoemde van de woorden “doe het dan, schiet dan” en het daadwerkelijk afvuren van het eerste schot enige (bedenk)tijd is verlopen.
Onder deze omstandigheden heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank zich - zij het mogelijk kort - kunnen bezinnen op zijn eerder genomen besluit, maar heeft hij, nu de gelegenheid zich voordeed, alsnog uitvoering gegeven aan zijn na nadenken genomen besluit zijn ex-vrouw en dochter te vermoorden. Dat verdachte op enig moment voorafgaande aan de schietpartij dit voornemen heeft laten varen acht zij niet aannemelijk geworden en evenmin dat het schieten het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging van verdachte.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Strafbaarheid van de verdachte.
Door de raadsman van verdachte is een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces.
Hij heeft daartoe, kort samengevat, gesteld dat beide latere slachtoffers naar de woning van verdachte zijn gegaan om een confrontatie aan te gaan met verdachte, dat zowel V W als C D min of meer direct na het openen van de deur verdachte met straatklinkers hebben bekogeld, dat V W verdachte met een van hem afgepakte staaf op de rug heeft geslagen, dat verdachte heeft getracht deze aanvallen af te weren door de deur te sluiten, dat dit niet is gelukt omdat er één of meer stenen tussen de deur heeft of hebben gelegen en dat verdachte, op het moment dat hij een steen probeerde te verwijderen, in zijn gezicht werd getroffen door een straatklinker.
Namens verdachte is gesteld dat, gelet op heftigheid van de aanval en fysieke onvermogen deze aanval af te slaan of af te weren, verdachte heeft gehandeld in noodweer.
Subsidiair is namens verdachte betoogd dat het schieten door verdachte het onmiddellijk gevolg is van een hevige door de voorafgaande aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging.
De rechtbank stelt voorop dat, nu zij aan de hand van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen bewezen heeft verklaard dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg en ter uitvoering van een tevoren genomen besluit met een pistool kogels heeft afgevuurd op V W en C D, waardoor die Walthaus zodanige verwondingen heeft bekomen dat zij kort daarna is overleden en die D zwaar gewond is geraakt, aan een door de verdachte gedaan beroep op noodweer dan wel noodweerexces zeer zware eisen dienen te worden gesteld. Immers, in geval van een doodslag na kalm beraad en rustig overleg en ter uitvoering van een tevoren genomen besluit is een “verdediging” van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding nauwelijks denkbaar; alleen in geval ten gevolge van een constante acute bedreiging van zijn eigen lijf de verdachte na kalm beraad en rustig overleg het besluit zou hebben genomen om V W en C D van het leven te beroven zou kunnen worden gezegd dat hij zulks heeft gedaan ter verdediging van zijn eigen lijf.
In het onderhavige geval heeft de verdachte evenwel het besluit om de slachtoffers te doden op een eerder tijdstip genomen, toen er van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding nog helemaal geen sprake was.
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat er, op het moment dat verdachte de schoten op V W en C D loste, nog sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Immers, de beide latere slachtoffers zijn op geen enkel moment tijdens de ruzie de woning van verdachte binnen gegaan. Verdachte stond in de deuropening van zijn woning en had zich op ieder moment terug kunnen trekken in die woning. Tevens is gebleken dat er nadat de slachtoffers stenen hadden gegooid, maar ook nadat verdachte zijn wapen had getrokken, sprake is geweest van een rustmoment.
Op beide hiervoor genoemde gronden dient het beroep op noodweer subsidiair noodweerexces te worden verworpen.
Verdachte is deswege strafbaar nu ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Er was sprake van een slepende conflictsituatie tussen verdachte, zijn ex-vrouw en - met name - zijn dochter. Bedreigingen over en weer waren aan de orde van de dag. Op enig moment heeft verdachte een pistool met munitie aangeschaft en op de fatale avond heeft hij dit pistool gebruikt.
Op de bewuste avond heeft verdachte, terwijl hij op bezoek was bij vrienden, meermalen zijn dochter gebeld. Meerdere malen heeft hij gezegd dat hij naar Leiden zou gaan en zijn dochter en ex-vrouw zou vermoorden. Toen zijn dochter tenslotte zei dat zij en haar moeder naar Den Haag zouden komen, heeft verdachte in niet mis te verstane bewoordingen zijn vrienden verteld dat hij hen dood zou schieten.
Vervolgens is verdachte naar huis gegaan. Na enige tijd stonden verdachtes ex-vrouw en dochter voor de deur van zijn, verdachtes, woning. Verdachte begaf zich naar de voordeur en er ontstond een ruzie. Moeder en dochter begonnen stenen te gooien, verdachte heeft zich in eerste instantie bewapend met een ijzeren pijp en uiteindelijk met een pistool.
Verdachte heeft zijn pistool ter hand genomen en heeft uiteindelijk een groot aantal schoten afgevuurd in de richting van zijn dochter en ex-vrouw. Zijn ex-vrouw is aan haar verwondingen bezweken en dat zijn dochter haar verwonding heeft overleefd is een gelukkige omstandigheid, welke niet aan verdachte is toe te rekenen.
Verdachte heeft geen oog gehad voor de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffers, noch voor hun recht op leven. Ook heeft verdachte zijn zoon en zijn dochter onherstelbaar leed aangedaan door hun moeder te doden. De omstandigheid dat haar moeder min of meer voor haar ogen door haar vader is neergeschoten zal het slachtoffer C D haar leven lang psychisch belasten.
Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat de rechtsorde door het handelen van verdachte ernstig is geschokt.
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch rapport d.d. 21 mei 2001, uitge-bracht door M.H. de Groot. Deze komt tot de conclusie dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn voor een persoonlijkheidsstoornis bij verdachte. Verdachte wordt door rapporteur als normaal toerekeningsvatbaar beschouwd. De kans op recidive acht rapporteur niet uit te sluiten, zeker niet wanneer verdachte grote hoeveelheden alcohol blijft consumeren.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het psychiatrisch rapport d.d. 18 mei 2001, uitgebracht door drs R.J.H. Winter. Deze concludeert dat er geen aanwijzingen zijn voor het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis bij verdachte. Rapporteur adviseert verdachte als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen en doet geen aanbevelingen inzake een mogelijke straf of maatregel.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt ze tot de hare.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank overwogen dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank na te melden straf passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1, 3, 4, 7, te weten een zwart pistool van het kaliber 7.65, vier gele hulzen van het kaliber .32, twee gele hulzen van het kaliber 7.65 en een grijze pijp onttrekken aan het verkeer, zijnde deze voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feit zijn begaan of voorbereid;
De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 2, 5, 6, te weten vier stuks munitie van het kaliber .32, vijf loden kogels en een grijs knipmes onttrekken aan het verkeer, zijnde deze voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit is aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave aan C.M.S. D en D. D gelasten van de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 11, 13, 14, 15 en 16, te weten een blauw stoffen jack, een zwarte broek, een zwart hemd, een zwarte driekwart jas en een paar zwaarte laarzen.
De rechtbank zal de teruggave aan C.M.S. D gelasten van het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 17, te weten een witte damesjas.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 8, 9, 10, en 12 te weten een zwart t-shirt, een blauwe spijkerbroek, een paar stoffen pantoffels en een blauwwit badlaken.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
C.M.S. D, wonende te Leiden, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot f. 36.726,30.
Deze vordering, voorzover deze betrekking heeft op de ziekenhuiskosten, de kosten van het ambulancevervoer en een voorschot à f. 10.000,= op de immateriële schadevergoeding, is door de verdediging niet weersproken, en is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die deels eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 1 en 2 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij deels ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering toewijzen tot een bedrag van f. 20.712,=.
Voorzover de vordering betrekking heeft op de premie van de ziektekostenverzekering, de raming van de operatiekosten, de facturen van Neckermann, Wehkamp en Otto en een deel, groot f. 10.000,=, van de immateriële schadevergoeding, zal de rechtbank de benadeelde partij deels niet ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien dat deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
D. D, wonende te 's-Gravenhage, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot f. 20.398,81.
Deze vordering, voorzover deze betrekking heeft op het niet door de verzekering vergoede deel van de begrafeniskosten en een voorschot op de immateriële schadevergoeding à f. 5.000,=, is door de verdediging niet weersproken, en is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die deels eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 1 en 2 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij deels ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering toewijzen tot een bedrag van f. 5.398,81.
Voorzover de vordering betrekking heeft op een deel, groot f. 15.000,=, van de immateriële schadevergoeding, zal de rechtbank de benadeelde partij deels niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien dat deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
Schadevergoedingsmaatregelen.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot f. 20.712,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd C.M.S. D.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot f. 5.398,81 ten behoeve van het slachtoffer genaamd D. D.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Feit 1: MOORD
Feit 2: POGING TOT MOORD
Feit 3: HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE EN HET FEIT BEGAAN MET BETREKKING TOT EEN VUURWAPEN VAN CATEGORIE III
EN
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE EN HET FEIT BEGAAN MET BETREKKING TOT MUNITIE VAN CATEGORIE III
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 27 maart 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 29 maart 2001;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan C.M.S. D, wonende te Leiden, een bedrag van f. 20.712,=, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij C.M.S. D voor het overige niet
ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, en dat deze haar
vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot f. 20.712,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd C.M.S. D;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan D. D, wonende te Leiden, een bedrag van f. 5.398,81, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij D. D voor het overige niet
ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, en dat deze zijn
vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot f. 5.398,81 ten behoeve van het slachtoffer genaamd D. D;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet
vervallen;
verklaart onttrokken aan het verkeer de blijkens de aan dit proces-verbaal gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, te weten een zwart 7.65 pistool, vier stuks .32 munitie, vier gele .32 hulzen, twee gele 7.65 hulzen, vijf loden kogels, een grijs knipmes en een grijze pijp;
gelast de teruggave aan C.M.S. en D. D van de blijkens de aan dit proces-verbaal gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 11, 13, 14, 15 en 16, te weten een blauw stoffen jack, een zwarte broek, een zwart hemd, een zwarte driekwart jas en een paar zwarte laarzen;
gelast de teruggave aan C.M.S. D van het blijkens de aan dit proces-verbaal gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 17, te weten een witte damesjas;
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit proces-verbaal gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 8, 9, 10 en 12, te weten een zwart t-shirt, een blauwe spijkerbroek, een paar stoffen pantoffels en een blauwwit badlaken;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Kalk, voorzitter,
Van Kempen en Segers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Tempel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 augustus 2001.
Mr Kalk is buiten staat dit verkort vonnis mede te ondertekenen.