ECLI:NL:RBSGR:2001:AB3086

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/8811 RWNL
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.W. Sentrop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prematuur beroep tegen uitblijven beslissing op bezwaar door opvolgend gemachtigde; strijd met goede procesorde

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 15 maart 2001 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift tegen de weigering van de Minister van Binnenlandse Zaken om een verklaring van ongehuwd zijn en een uittreksel uit het geboorteregister te legaliseren. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de huidige gemachtigde van eiser, zonder zich te laten informeren over de stand van zaken, beroep had ingesteld terwijl verweerder nog in afwachting was van nadere informatie van de vorige gemachtigde. De rechtbank benadrukte dat het indienen van een beroep in deze situatie in strijd was met de goede procesorde. De rechtbank stelde vast dat de gemachtigde van eiser op 17 mei 2000 een termijn had gekregen om nadere gronden in te dienen, maar dat deze termijn niet was nageleefd. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een fictieve weigering van verweerder om op het bezwaar te beslissen, aangezien de aangekondigde nadere informatie van eiser nog niet was ontvangen. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees erop dat de indiener van het verzetschrift binnen zes weken na verzending van de uitspraak verzet kon aantekenen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
tweede kamer, enkelvoudig
Reg.nr. AWB 00/8811 RWNL
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:54
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
A, wonende te B, eiser,
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluiten van 21 mei 1999 heeft verweerder de aanvragen voor legalisatie van een verklaring van ongehuwd zijn en een uittreksel uit het geboorteregister geweigerd.
Tegen dit besluit heeft gemachtigde van eiser bij brief van 22 juni 1999 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij brief van 7 augustus 2000 heeft gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op de bezwaren tegen de besluiten van 21 mei 1999.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 12 september 2000 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 6 oktober 2000 heeft de gemachtigde van eiser haar reactie op het verweerschrift van verweerder ingediend.
Motivering
Ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, onder andere omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
De rechtbank ziet aanleiding toepassing te geven aan deze bepaling en overweegt daartoe het volgende.
Gelet op de bepalingen in de hoofdstukken 6 en 7 van de Awb omtrent de in acht te nemen termijnen waarbinnen op de bezwaren van eiser moet zijn beslist, heeft de rechtbank geconstateerd dat de termijn waarbinnen de procedure door verweerder had moeten worden afgewikkeld, is overschreden.
Verweerder is om een verklaring verzocht. Verweerder erkent dat er tot op heden nog niet is beslist op het bezwaarschrift van eiser. Het departementaal dossier is op 17 mei 2000 aan de toenmalige gemachtigde van eiser, mr. M.G. Evers, toegezonden. In dezelfde brief is aan de gemachtigde van eiser een termijn gesteld voor het indienen van de gronden van het bezwaar. Bij brief van 6 juni 2000 heeft gemachtigde nadere gronden ingediend en tevens aan verweerder medegedeeld dat eiser nog te rade zal gaan bij andere objectieve bronnen waarover eiser zijn gemachtigde nader zal berichten.
Bij schrijven van 7 augustus 2000 wordt aan verweerder medegedeeld dat mr. X de zaak heeft overgenomen van mr. M.G. Evers, dat zij het departementaal dossier wenst te ontvangen en dat zij beroep heeft ingesteld tegen de weigering van verweerder een beslissing te nemen op het bezwaarschrift van 22 juni 1999.
Buiten de context van dit beroep heeft verweerder bij faxbericht van 8 augustus 2000 gemachtigde van eiser uitgenodigd voor een hoorzitting welke op 14 augustus 2000 heeft plaatsgevonden. Tijdens de hoorzitting heeft gemachtigde van eiser verzocht de beslissing op bezwaar aan te houden teneinde eiser in de gelegenheid te stellen nadere informatie te kunnen indienen bij verweerder.
Voorts merkt verweerder op dat ingevolge artikel 6:12, derde lid, van de Awb een beroep dat onredelijk laat wordt ingediend niet-ontvankelijk wordt verklaard. Het bezwaarschrift is op 28 juni 1999 door verweerder ontvangen. Gelet op het bericht van verdaging als bedoeld in artikel 7:10, derde lid, van de Awb en gedaan in de ontvangstbevestiging van 2 juli 1999, verstreek de termijn om te beslissen op 6 september 1999. Nu het beroepschrift eerst op 7 augustus 2000 is ingediend is verweerder van oordeel dat dit onredelijk laat is geschied.
Ten aanzien van het feit dat eiser zich lopende de procedure tot een andere gemachtigde heeft gewend is verweerder van oordeel dat van een latere gemachtigde mag worden verwacht dat deze eerst contact opneemt met verweerder alvorens een beroepschrift in te dienen. Zeker nu blijkt dat mr. X niet beschikte over het departementaal dossier. Het is verweerder, gezien het bovenstaande onduidelijk welk belang eiser heeft bij het handhaven van het beroep.
Gemachtigde van eiser heeft bij schrijven van 6 oktober 2000 op het verweerschrift van verweerder gereageerd.
Zij voert hierbij aan dat verweerder de wettelijke termijn om te beslissen op een bezwaarschrift soms met meer dan een jaar overschrijdt. Op grond van de Awb mag een eiser een overschrijding van de termijn aanmerken als een weigering een beslissing te nemen. Het beroepschrift kan, nu gemachtigde van eiser diverse malen heeft verzocht de zaak te bespoedigen, niet geacht worden onevenredig laat te zijn ingediend. De brief van 6 juni 2000, van de vorige gemachtigde van eiser, mocht verweerder niet opvatten als een verzoek om aanhouding.
Eiser is niet gehouden zijn voornemen om een beroepschrift in te dienen aan verweerder kenbaar te maken. Het overschrijden van de beslistermijn is op zich een reden om beroep in te stellen. Het afdwingen van een spoedige beslissing op zijn bezwaar is reden voor eiser om beroep in te stellen.
De Awb stelt de mogelijkheid een beslissing op bezwaar met vier weken te verdagen. Verweerder wordt geacht, ongeacht of een nader onderzoek dient te worden verricht, om binnen een termijn van ten hoogste tien weken te beslissen op een bezwaarschrift. Verweerder dient er zorg voor te dragen dat een nader onderzoek spoedig wordt uitgevoerd.
De documenten die door eiser zijn overgelegd zijn bevoegd afgegeven documenten en een nader onderzoek hiernaar is volgens eiser niet noodzakelijk. Eiser verzoekt slechts een nader onderzoek aangaande de verklaringen van familieleden zoals samengevat in de door verweerder getrokken conclusies.
Eiser meent dat het belang van het ingediende beroepschrift is gebleken nu verweerder tot op heden geen beslissing op het bezwaarschrift heeft genomen en voor zover bekend geen nader onderzoek heeft ingesteld.
De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Immers verweerder heeft bij brief van 17 mei 2000 aan de toenmalige gemachtigde van eiser een termijn gegeven van vier weken na de dagtekening van die brief om over te gaan tot het indienen van de (nadere) gronden van het beroep.
De toenmalige gemachtigde van eiser schrijft in zijn brief van 6 juni 2000 dat hij eiser heeft geadviseerd te rade te gaan bij andere objectieve bronnen. Eiser zou hem daarover berichten. Hieruit mocht verweerder lezen dat er nog nadere informatie van eiser was te verwachten. Nu verweerder nog in afwachting was van deze nadere informatie en de huidige gemachtigde, zonder zich van de stand van zaken op de hoogte te stellen, beroep instelt en bovendien tijdens de hoorzitting verzoekt om aanhouding is de rechtbank van oordeel dat het hier gaat om een prematuur beroep.
Het moet met een goede procesorde in strijd worden geacht dat een opvolgend gemachtigde, zonder zich te laten informeren over de door haar confrère verrichte proceshandelingen, welke aan haar cliënt moeten worden toegerekend, beroep instelt tegen een fictieve weigering in een geval als hier aan de orde. Gelet op de op verweerder rustende onderzoeksplicht kon in de gegeven situatie op 7 augustus 2000 nog geen sprake zijn van een fictieve weigering van verweerder om op eisers bezwaar te beslissen, nu de aangekondigde nadere informatie van eiser verweerder op die datum niet had bereikt. Eiser had derhalve geen grond om uit te gaan van een fictieve weigering van verweerder om op zijn bezwaar te beslissen. Het beroep is mitsdien kennelijk niet-ontvankelijk.
Beslissing
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij aan de rechtbank verzoeken omtrent het verzet te worden gehoord.
Aldus gegeven door mr.J.W. Sentrop en in het openbaar uitgesproken op
15 maart 2001, in tegenwoordigheid van de griffier.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op: