ECLI:NL:RBSGR:2001:AB2898

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/32391
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdverklaring van de president van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage in een verzoek om terugkeervisum

In deze zaak heeft verzoeker, geboren in 1965 en van Marokkaanse nationaliteit, op 12 juli 2001 een aanvraag ingediend voor een terugkeervisum om zijn ernstig zieke moeder in Marokko te bezoeken. Deze aanvraag werd op dezelfde dag mondeling afgewezen door de Minister van Buitenlandse Zaken. Verzoeker heeft hiertegen op 13 juli 2001 administratief beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De president van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage heeft op 24 juli 2001 de openbare behandeling van het verzoek gehouden, waarbij verzoeker in persoon en bijgestaan door zijn gemachtigde aanwezig was, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde, mr. J. Prins.

De president overweegt dat ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er beroep is ingesteld tegen een besluit. Echter, de president stelt vast dat de mondelinge afwijzing van de aanvraag niet voldoet aan de schriftelijkheidseis van artikel 1:3 van de Awb, waardoor de rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van deze mondelinge beslissing. De president wijst erop dat een mondelinge afwijzing geen rechtens relevante handeling is en dat een bestuursorgaan verplicht is om schriftelijk op een aanvraag te beslissen.

Uiteindelijk verklaart de president zich onbevoegd, omdat de mondelinge afwijzing niet als een besluit kan worden aangemerkt. De uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn en uitgesproken op 27 juli 2001, in aanwezigheid van de griffier J. van Mazijk.

Uitspraak

President van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
nevenzittingsplaats Dordrecht
__________________________________________________
UITSPRAAK
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/32391
Inzake : [A], verzoeker, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. M.A.K. Rahman, advocaat te Rotterdam
tegen : de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde mr. J. Prins, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Verzoeker, geboren op [...] 1965, bezit de Marokkaanse nationaliteit. Op 12 juli 2001 heeft hij een aanvraag ingediend om afgifte van een terugkeer-visum in verband met een voorgenomen bezoek aan zijn ernstig zieke moeder te Marokko. Op deze aanvraag is door verweerder per dezelfde datum mondeling afwijzend beslist. Tegen de mondelinge afwijzing heeft verzoeker op 13 juli 2001 administratief beroep ingesteld.
2. Op 16 juli 2001 heeft verzoeker de president van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt dat verzoeker in het bezit wordt gesteld van een terugkeervisum. Verweerder heeft in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
3. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op
24 juli 2001. Ter zitting is verschenen verzoeker in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de beslissing op het verzoek meebrengt dat een oordeel wordt gegeven in de bodemprocedure, draagt dat oordeel een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. Artikel 72, tweede lid, van de Vw2000 bepaalt dat een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een machtiging tot voorlopig verblijf, voor de toepassing van deze afdeling gelijkgesteld wordt met een beschikking gegeven krachtens deze wet.
Krachtens het derde lid wordt voor de toepassing van deze afdeling met een beschikking tevens gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Krachtens het tweede lid wordt onder beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
In het derde lid is neergelegd dat onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Artikel 4:1 van de Awb bepaalt dat tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.
Ingevolge artikel 6:2 van de Awb worden voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld:
a. de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en
b. het niet tijdig nemen van een besluit.
3. De mondelinge afwijzing van verzoekers aanvraag is toegelicht met de mededeling dat deze is gebaseerd op het feit dat verzoeker geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Verweerder stelt zich blijkens het verweerschrift op het standpunt dat dit op goede gronden is geschied, omdat verzoeker niet behoort tot diegenen die rechtmatig in Nederland verblijven op grond van artikel 8, aanhef en onder f, g of h, van de Vw2000, gelet op toepasselijk beleid als neergelegd in A2/7.2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
4. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij wel rechtmatig verblijf heeft in de hiervoor onder 3 bedoelde zin en ook overigens voldoet aan de voorwaarden voor een terugkeervisum.
5. De president overweegt het volgende.
6. Naar het oordeel van de president is in het onderhavige geschil allereerst de vraag naar zijn bevoegdheid aan de orde. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb staat beroep op de rechtbank slechts open tegen een besluit. Gelet op de voor een besluit ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb geldende eis van schriftelijkheid is de rechtbank - en derhalve de president - niet bevoegd kennis te nemen van een mondelinge beslissing, tenzij bij uitdrukkelijke wetsbepaling in andere zin is bepaald.
Het betoog van verzoeker dienaangaande ter zitting begrijpt de president aldus, dat de rechtbank bevoegdheid ontleent aan het bepaalde in artikel 72, tweede en derde lid, van de Vw2000, welke bepalingen de voortzetting vormen van de artikelen 33d respectievelijk 1a van de Vreemdelingenwet 1965. In die visie is een mondelinge afwijzende beslissing op een aanvraag om afgifte van een terugkeervisum een "andere handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig" als bedoeld in voornoemd derde lid. Verweerder heeft dienaangaande ter zitting geen ander standpunt ingenomen.
Blijkens de Memorie van Toelichting (MvT) bij artikel 72, derde lid, van de Vw2000 is deze bepaling bedoeld om rechtens relevante handelingen ter uitvoering van de Vw2000 die buiten het toepassingsbereik van artikel 8:1 van de Awb vallen, binnen dat bereik te brengen: "In het derde lid is eveneens een uitbreiding van het toepassingsbereik van het eerste lid neergelegd. Het eerste lid is alleen van toepassing op beschikkingen, anders gezegd op publiekrechtelijke rechtshandelingen. Naast deze handelingen worden er ook feitelijke handelingen verricht ter uitvoering van de Vreemdelingenwet, bijvoorbeeld tijdens de uitzetting van een vreemdeling. Feitelijke handelingen vallen buiten het toepassingsbereik van artikel 8:1 van de Awb en dus ook buiten de werking van het eerste lid van artikel 70 (lees: 72). Tegen feitelijke handelingen kan in het algemeen alleen bij de burgerlijke rechter beroep worden ingesteld. Om verschillende redenen werd het onwenselijk geacht dat twee verschillende rechters, namelijk de bestuursrechter en de burgerlijke rechter, zouden oordelen over geschillen met betrekking tot de Vreemdelingenwet. … Deze redenen zijn onder de nieuwe Vreemdelingen-wet nog steeds aanwezig. Overigens is in de jurisprudentie een beperking aangebracht in de appellabiliteit van deze handelingen. Alleen de rechtens relevante handelingen van een bestuursorgaan jegens een vreemdeling als zodanig worden appellabel bevonden. Dezerzijds wordt er vanuit gegaan, dat de in de jurisprudentie aangebrachte beperking ook onder de nieuwe wet gehandhaafd zal blijven."
Naar het voorlopig oordeel van de president is een mondelinge afwijzing als thans aan de orde geen - rechtens relevante - handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw2000. Daargelaten het antwoord op de vraag of "andere handelingen" ter uitvoering van de visumregelgeving in beginsel onder de werking van voornoemd derde lid kunnen vallen, is een bestuurs-orgaan ingevolge het systeem van de Awb gehouden op een aanvraag als bedoeld in artikel 4:1 van de Awb een beschikking te nemen (in casu een "besluit omtrent de afgifte van een visum" als bedoeld in het tweede lid van artikel 72). Dit blijkt onder meer uit artikel 6:2 van de Awb, bepalende dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijk worden gesteld de schriftelijke weigering een besluit te nemen en het niet tijdig nemen van een besluit. Een mondelinge afwijzing van een aanvraag als bedoeld in artikel 4:1 van de Awb leidt derhalve niet zelfstandig tot enig rechtsgevolg, maar laat de situatie van het uitblijven van een beschikking op een aanvraag voortduren waartegen een betrokkene - binnen de grenzen van artikel 6:12 van de Awb - bezwaar of beroep kan aantekenen.
7. Gelet op het vorenstaande acht de president zich niet bevoegd.
8. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de president niet gebleken.
III. BESLISSING:
De president:
1. verklaart zich onbevoegd.
Aldus gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2001, in tegenwoordigheid van J. van Mazijk, griffier.
afschrift verzonden op: 27 juli 2001