De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
· dagvaarding
· conclusie van eis met producties
· vonnis van deze rechtbank van 20 juli 1999 in de voegingsincidenten, alsmede de in dat vonnis genoemde stukken
· conclusie van antwoord van de Staat
· conclusie van antwoord met productie van KPN
· conclusie van repliek met producties
· conclusie van dupliek met productie van de Staat
· conclusie van dupliek van KPN
· akte aan de zijde van KPN tot overlegging van producties
· pleitnotities aan de zijde van Dutchtone, de Staat en KPN.
·
· De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van hetgeen partijen overigens bij gelegenheid van het pleidooi naar voren hebben gebracht.
·
· 2. Voegingsincidenten
·
· KPN heeft bij conclusie gevorderd zich als partij aan de zijde van de Staat te mogen voegen.
·
· De besloten vennootschap Telfort Holding N.V., gevestigd te Amsterdam, procureur mr. H.J.A. Knijff, advocaten mr. T.M. Snoep en mr. D.J.M. de Grave te Den Haag (hierna: Telfort), heeft bij conclusie gevorderd zich als partij aan de zijde van Dutchtone te mogen voegen.
·
· Bij het vonnis in de incidenten heeft de rechtbank de vorderingen van KPN en Telfort toegewezen.
·
· Telfort heeft een conclusie van repliek genomen.
·
· Voorafgaand aan het pleidooi heeft Telfort schriftelijk aan de rechtbank medegedeeld zich als partij uit de zaak terug te trekken. Bij gelegenheid van het pleidooi hebben de overige partijen kenbaar gemaakt daartegen geen bezwaar te hebben. De rechtbank heeft de brief van Telfort opgevat als een verzoek tot doorhaling van de zaak, voorzover Telfort daarin mede als eiseres is opgetreden. Aangezien de andere partijen daartegen geen bezwaar hadden, is de zaak in zoverre doorgehaald.
·
· 3. De vaststaande feiten
·
· Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover hier van belang - het volgende vast.
·
· 3.1. Op 1 september 1994 is in werking getreden de Wet van 16 juni 1994 (Stb. 628), waarbij onder andere de Wet op de telecommunicatievoorzieningen (hierna: WTV) is gewijzigd met het oog op het mogelijk maken van concurrentie op de relevante markt voor openbare mobiele telecommunicatie, waarop tot dat tijdstip uitsluitend KPN als houder van de concessie actief was. De Wet van 16 juni 1994 strekt onder meer tot implementatie van Richtlijn 87/372/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen (hierna: de Raad) van 25 juni 1987 (Pb. EG nr. L 196) (hierna: GSM-richtlijn). Op grond van artikel 1 van de GSM-richtlijn dragen de Lid-Staten - kort gezegd - ervoor zorg dat de frequentiebanden 890-915 MHz en 935-960 MHz zo spoedig mogelijk beschikbaar worden gesteld voor digitale openbare mobiele telecommunicatiediensten door middel van het technische systeem GSM.
·
· 3.2. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet van 16 juni 1994 blijkt dat en om welke redenen - uiteindelijk - is besloten dat naast de op grond van artikel 13i van de WTV aan KPN als voormalig houder van de concessie te verlenen GSM-vergunning één andere GSM-vergunning zou worden verleend. Aan de keuze voor twee vergunninghouders lag in het bijzonder ten grondslag de overweging dat de op grond van de GSM-richtlijn beschikbare frequentieruimte van 2 x 25 MHz toereikend was voor het tot stand brengen van niet meer dan twee hoogwaardige en volwaardige netwerken. De tweede GSM-vergunning is, na een zogeheten vergelijkende toets, op grond van artikel 13a, eerste lid, van de WTV verleend aan de besloten vennootschap Libertel B.V., gevestigd te Maastricht (hierna: Libertel).
·
· 3.3. In het tenderdocument dat KPN en Libertel in het kader van de procedure van vergunningverlening moesten aanvragen was opgenomen dat de vergunninghouders rekening dienden te houden met mogelijke financiële consequenties voor hen van de invoering in de toekomst van een marktmechanisme als verdelingsinstrument voor frequenties, waarvan de omvang op het tijdstip van vergunningverlening niet viel te voorspellen.
·
· 3.4. Bij besluiten van 15 maart 1995 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) aan KPN en Libertel GSM-frequenties toegekend voor het uitvoeren van de vergunningen.
·
· 3.5. KPN exploiteerde toentertijd evenwel nog een netwerk voor analoge openbare mobiele telefonie (ATF 3 genoemd), waarbij gebruik werd gemaakt van frequenties die op grond van de GSM-richtlijn bestemd waren voor GSM. Aangezien de wetgever van oordeel was dat de ATF 3-dienst niet met onmiddellijke ingang kon worden beëindigd, is in de Wet van 16 juni 1994 een overgangsregeling opgenomen met betrekking tot de uitfasering en vervolgens de toekenning van de voor de ATF 3-dienst in gebruik zijnde frequenties. In verband daarmee is bij de besluiten van 15 maart 1995 aan KPN en Libertel niet de gehele krachtens de GSM-richtlijn beschikbare, voor het tot stand brengen van een hoogwaardig en volwaardig netwerk noodzakelijke, 25 MHz frequentieruimte toegekend. Eerst bij besluiten van 21 november 1997 en 11 februari 1998 heeft de minister aan KPN en Libertel op hun daartoe strekkende aanvragen, overeenkomstig het in de besluiten van 15 maart 1995 bepaalde, de resterende GSM-frequenties toegekend zodra deze niet langer benodigd waren voor het ATF 3-netwerk. Dutchtone heeft tegen die besluiten bezwaar gemaakt, welke bezwaren niet-ontvankelijk respectievelijk ongegrond zijn verklaard. De daartegen door Dutchtone ingestelde beroepen zijn door de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam bij uitspraken van 21 december 1999 en 2 mei 2000 ongegrond verklaard. Tegen die uitspraken heeft Dutchtone hoger beroep ingesteld.
·
· 3.6. Van KPN en Libertel is voor hun GSM-vergunningen en de ter uitvoering daarvan toegekende (GSM-)frequenties (met inbegrip van de ATF 3-frequenties) door de Staat geen vergoeding verlangd.
·
· 3.7. Naast het technische systeem GSM is een tweede systeem voor digitale openbare mobiele telecommunicatie ontwikkeld, het DCS 1800-systeem.
·
· 3.8. Op 15 februari 1996 is in werking getreden Richtlijn 96/2 EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna: de Commissie) van 16 januari 1996 (Pb. EG 1996, nr. L 020) (hierna: de DCS 1800-richtlijn). Artikel 2, eerste lid, van de DCS 1800-richtlijn bevat - kort gezegd - de verplichting voor de Lid-Staten om vóór 1 februari 1998 vergunningen voor het gebruik van DCS 1800-frequenties voor het aanbieden van digitale mobiele telecommunicatie te verlenen. Artikel 2, vierde lid, van de DCS 1800-richtlijn luidt:
·
· “Indien nodig stellen de Lid-Staten maatregelen voor de tenuitvoerlegging van dit artikel vast, waarin rekening wordt gehouden met de verplichting te zorgen voor daadwerkelijke mededinging tussen de exploitanten die op de betrokken markten met elkaar concurreren.”.
·
· 3.9. Met het oog op de implementatie van de DCS 1800-richtlijn is op 18 december 1996 ingediend het voorstel van wet, houdende wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen in verband met de invoering van het veilen van schaarse frequenties voor systemen van digitale mobiele telecommunicatie (veilen frequenties mobiele telecommunicatie). In het wetsvoorstel werd het instrument veiling geïntroduceerd. Voorts voorzag het wetsvoorstel in het toetreden van een derde landelijke aanbieder van openbare mobiele telecommunicatie, naast KPN en Libertel. Het wetsvoorstel bevatte, met het oog op het tot stand brengen van daadwerkelijke mededinging op de relevante markt voor digitale openbare mobiele telecommunicatie, tevens een aantal concurrentiebevorderende zogenoemde asymmetrische maatregelen, inhoudende dat KPN en Libertel niet mochten meedingen naar de derde landelijke vergunning en dat zij voor de reeds bij hen in gebruik zijnde GSM-frequenties (met inbegrip van de ATF 3-frequenties) een vergoeding dienden te betalen waarvan de hoogte afhankelijk zou zijn van hetgeen op de veiling zou worden betaald voor het verkrijgen van de derde landelijke vergunning (de zogenoemde naheffing). Voorts was voorzien dat aan de nieuwe landelijke vergunninghouder minder stringente technische en financiële eisen zouden worden gesteld dan (indertijd) aan de eerste twee (landelijke) vergunninghouders.
·
· 3.10. Na de indiening van het wetsvoorstel werd duidelijk dat meer frequenties dan aanvankelijk voorzien voor verdeling op korte termijn beschikbaar waren dan wel zouden komen. Daardoor werd het mogelijk de veiling uit te breiden tot twee landelijke vergunningen (bestaande uit DCS 1800-frequenties gecombineerd met zogeheten ((E)GSM-frequenties), terwijl daarnaast zestien kleinere kavels (bestaande uit DCS 1800-frequenties) konden worden geveild.
· 3.11. Tijdens de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer op 12 juni 1997 werd een motie ingediend waarin werd uitgesproken dat de bestaande GSM-vergunninghouders niet alleen niet zouden mogen meedingen naar de beide nieuwe landelijke vergunningen, maar ook gedurende drie jaar zouden moeten worden uitgesloten van het gebruik van door hen te verwerven kleinere kavels. Op 17 juni 1997 is de motie, tegelijk met het wetsvoorstel, aangenomen.
·
· 3.12. In juli 1997 heeft Libertel bij de Commissie een klacht ingediend met betrekking tot - voorzover hier van belang - de in het wetsvoorstel opgenomen naheffing en de voorgenomen uitsluiting voor drie jaar.
·
· 3.13. Reeds voorafgaand aan de indiening van de formele klacht heeft de toenmalige Europese commissaris voor mededingingszaken K. van Miert (hierna: de commissaris) bij brief aan de minister van 20 juni 1997 eraan herinnerd dat de Lid-Staten ervoor dienen zorg te dragen dat het eventueel in rekening brengen van vergoedingen plaatsvindt op basis van objectieve, doorzichtige en niet-discriminerende criteria en heeft hij kenbaar gemaakt dat hij daarom mogelijk bezwaar had tegen de berekening van de naheffing aan de hand van een subjectief bod van de twee beoogde nieuwkomers.
·
· 3.14. Bij brief van 18 september 1997 heeft de commissaris naar aanleiding van de formele klacht van Libertel en in reactie op een brief van de minister van 22 augustus 1997 aan de minister kenbaar gemaakt te betwijfelen of “de noodzaak om een eerlijke mededinging in de mobiele telecommunicatiemarkt te verzekeren zwaarder zou kunnen wegen dan de doorzichtigheidsverplichting, gegeven het feit dat Libertel geen dominante positie heeft in deze markt”. Daarbij heeft hij erop gewezen dat “de doorzichtigheidsverplichting erop doelt te verzekeren dat de ondernemingen aan wie een vergunning werd verleend, hun ondernemingsplan kunnen opstellen”. Daarom kan de eerdere kennisgeving aan Libertel de beoogde naheffing in die vorm niet rechtvaardigen. Wel zou zij kunnen worden “ingeroepen om de introductie te rechtvaardigen van een jaarlijkse heffing (…), aangezien de introductie van een dergelijke heffing door de gemiddelde investeerder voorzien had kunnen worden”. Voorts gaf hij aan bedenkingen te hebben tegen de voorgenomen uitsluiting voor drie jaar: “De Nederlandse regering heeft (…) geen duidelijke redenen aangevoerd waarom een dergelijke uitsluiting drie jaar zou moeten bedragen, een periode die, met name in acht genomen de geografische kenmerken van Nederland, nog al lang lijkt.”.
·
· 3.15. Na nadere contacten met de Commissie heeft de minister besloten de naheffing volledig te schrappen zowel ten aanzien van Libertel als ten aanzien van KPN. Bij brief van 6 oktober 1997 heeft de minister dit aan de commissaris medegedeeld. Bij brief van 16 oktober 1997 heef de commissaris de minister te kennen gegeven dat door het achterwege blijven van de naheffing ten opzichte van Libertel geheel tegemoet wordt gekomen aan de bezwaren, die “moeilijk ongegrond verklaard [konden] worden”. Voorts vermeldt de brief: “Tegelijkertijd lijkt me, op grond van eerste beoordeling, dat het afzien van het opleggen van een naheffing jegens KPN (…) aanvaardbaar is. Dit in aanmerking genomen het feit dat KPN, evenals Libertel, mee zal moeten doen aan de door u voorgenomen veiling van DCS-1800 frequenties, wil zij deze verkrijgen”. Ook stemt hij, met het oog op het bereiken van daadwerkelijke mededinging, in met het beperken van de uitsluiting tot twee jaar (met de mogelijkheid van verlenging tot drie jaar).
·
· 3.16. Bij brief van 30 oktober 1997 is van de zijde van de Commissie aan Libertel bericht dat er thans geen reden meer is de klachtprocedure voort te zetten. Op 10 december 1997 is het dossier bij de Commissie gesloten.
·
· 3.17. De door de minister aan de commissaris voorgelegde aanpassingen zijn neergelegd in een zogeheten novelle, die tegelijk met het wetsvoorstel op 26 november 1997 tot wet is verheven.
·
· 3.18. Het wetsvoorstel (Wet van 26 november 1997, Stb. 566) en de novelle (Wet van 26 november 1997, Stb. 567) (hierna gezamenlijk: Veilingwet) zijn met ingang van 1 december 1997 in werking getreden. De Veilingwet bevat naast de reeds genoemde asymmetrische maatregelen en andere voorzieningen voorts de - wederzijdse - verplichting voor vergunninghouders om onder bepaalde voorwaarden en tegen betaling een andere vergunninghouder in de gelegenheid te stellen diens verkeer af te wikkelen via het netwerk van de andere vergunninghouder (de zogenoemde nationale “roaming”) en de - eveneens wederzijdse - verplichting redelijke verzoeken tot het medegebruik van antenne-opstelpunten in te willigen.
·
· 3.19. Op grond van het bepaalde bij en krachtens de WTV zoals deze luidde na de inwerkingtreding van de Veilingwet vond van 12 februari 1998 tot en met 26 februari 1998 de veiling plaats, zulks nadat de president van deze rechtbank bij kort-gedingvonnis van 26 november 1997 de vordering van - thans - Telfort om wegens strijd met het communautaire recht te verbieden dat de beschikbare frequenties door middel van de procedure van veiling zouden worden verdeeld, had afgewezen. Daarbij overwoog hij dat het achterwege blijven van de naheffing “met recht omstreden” kon worden genoemd, maar dat daarin geen reden was gelegen om de Staat te verbieden tot veilen over te gaan.
·
· 3.20. Potentiële deelnemers aan de veiling konden bij de minister het aanvraagdocument opvragen, met daarin de eisen voor vergunningverlening, een volledige beschrijving van de situatie op de relevante markt en een uiteenzetting over de wijze waarop de veiling zou plaatsvinden. Ook konden aan de minister vragen worden gesteld. De gestelde vragen en de gegeven antwoorden zijn voorafgaand aan de veiling openbaar gemaakt.
·
· 3.21. Op de veiling verwierven Telfort en Federa N.V. - thans: Dutchtone - de beide nieuwe landelijke vergunningen en verwierf KPN zeven van de kleinere kavels en Libertel twee. De besloten vennootschap Ben Nederland B.V., gevestigd te Amsterdam, verwierf later - door overdracht aan haar door de aanvankelijke vergunninghouders - vergunningen voor zeven van de kleinere kavels, gezamenlijk toereikend voor een landelijk dekkend netwerk. Dutchtone heeft voor haar vergunning een bedrag van f 600.000.000,-- betaald. Telfort heeft voor haar vergunning f 545.000.000,-- en voor een van de kleinere kavels nog eens f 40.500.000,-- betaald. Ben heeft in totaal f 278.250.000,-- betaald en KPN f 280.000.000,--.
·
· 3.22. De standaardovereenkomsten met betrekking tot het gebruiksrecht op de betrokken frequenties, bedoeld in artikel 13h, zevende lid, van de WTV, tussen de Staat en de ondernemingen die de geveilde vergunningen hadden verworven, zijn tot stand gekomen door de vaststelling door de veilingmeester dat de betrokken onderneming het hoogste bod op een vergunning had uitgebracht. Onmiddellijk na de veiling heeft de minister op 26 februari 1998 aan de betrokken ondernemingen op grond van artikel 13h, achtste lid, van de WTV de door hen verworven vergunningen verleend. Aan de vergunningen zijn onder meer verbonden de voorwaarden dat de standaardovereenkomst wordt ondertekend en dat de veilingprijs wordt betaald. Op 10 maart 1998 zijn de standaardovereenkomsten ondertekend. Onderdeel daarvan is de verbintenis om de veilingprijs te voldoen.
·
· 3.23. In de - landelijke - vergunningen van Telfort en Dutchtone is verder de voorwaarde opgenomen dat zij binnen twee jaar een - vrijwel volledig - landelijk dekkend netwerk operationeel dienen te hebben.
·
· 3.24. In de vergunningen van KPN en Libertel is, op grond van artikel 13k, achtste lid, van de WTV, opgenomen dat zij de op de veiling verworven frequenties gedurende twee jaar, met de mogelijkheid van verlenging tot drie jaar, niet mogen gebruiken. KPN en Libertel hebben tegen die voorwaarde bezwaar gemaakt, welke bezwaren ongegrond zijn verklaard. De daartegen door KPN en Libertel ingestelde beroepen zijn door de rechtbank te Rotterdam bij uitspraak van 21 december 1999 ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak hebben KPN en Libertel hoger beroep ingesteld.
·
· 3.25. De minister heeft nadien besloten geen gebruik te maken van de mogelijkheid de uitsluiting te verlengen, zulks mede op basis van een advies van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit (hierna: dg Nma) van 26 augustus 1999 waarin werd geconcludeerd dat verlenging van de uitsluiting niet nodig was omdat de reële verwachting bestond dat na de periode van twee jaar sprake zou zijn van daadwerkelijke mededinging op de relevante markt. Tegen dat besluit hebben Ben en Telfort bezwaar gemaakt, welke bezwaren ongegrond zijn verklaard. Het daartegen door - uitsluitend - Telfort bij de rechtbank te Rotterdam ingestelde beroep is inmiddels ingetrokken.
·
· 3.26. Op 15 december 1998 is in werking getreden de Telecommunicatiewet. Daarin is opgenomen de verplichting voor de vergunninghouders ervoor zorg te dragen dat een klant die overstapt naar een andere aanbieder, desgewenst zijn eigen mobiele nummer kan behouden (de zogenoemde nummerportabiliteit). Het Besluit nummerportabiliteit is op dezelfde datum in werking getreden.
·
· 4. Het geschil
·
· 4.1. De vordering en de grondslag daarvan
·
· 4.1.1. De vordering van Dutchtone luidt om bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
·
· “I. te verklaren voor recht dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door van eiseres een betaling van NLG 600.000.000,- te verlangen voor het gebruik van een samenstel van radiofrequenties voor de uitvoering van een vergunning als bedoeld in artikel 13a, eerste lid van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, zonder adequate maatregelen te nemen om de concurrentieverstoring op de markt voor digitale mobiele telefonie in Nederland die voortvloeit uit deze van eiseres verlangde betaling weg te nemen;
·
· II. gedaagde te gebieden om binnen honderdtwintig dagen na de betekening van het te dezen te wijzen vonnis zorg te dragen voor gelijke mededingingsvoorwaarden tussen aanbieders van digitale mobiele telefonie op de Nederlandse markt door:
·
· hetzij (i) de van eiseres ontvangen betaling voor het gebruik van het sub I bedoelde samenstel van radiofrequenties voor de uitvoering van de sub I bedoelde vergunning, met vermeerdering van de wettelijke rente vanaf het tijdstip waarop deze betaling door gedaagde is ontvangen, terug te betalen;
·
· hetzij (ii) adequate corrigerende maatregelen te nemen op de markt voor digitale mobiele telefonie ten behoeve van eiseres, welke maatregelen eiseres volledig compenseren voor de door haar verrichte betaling voor het gebruik van het sub I bedoelde samenstel van radiofrequenties voor de uitvoering van de sub I bedoelde vergunning, zulks op straffe van een dwangsom van NLG 50.000.000,- en van NLG 1.000.000,- voor iedere dag of een gedeelte van een dag dat de Staat in gebreke zal blijven aan dit gebod te voldoen;
·
· III. de Staat te verwijzen in de proceskosten.”.
·
· 4.1.2. Aan haar vordering heeft Dutchtone - uiteindelijk - ten grondslag gelegd dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door in de Veilingwet, die de rechtsgrondslag vormde voor de veiling, niet op te nemen de verplichting voor KPN en Libertel om een (na)heffing te betalen voor de aan hen bij de besluiten van 15 maart 1995, 21 november 1997 en 11 februari 1998 toegekende GSM-frequenties (met inbegrip van de ATF3-frequenties), zulks terwijl de Staat van de nieuwe vergunninghouders - waaronder Dutchtone - voor de door hen op de veiling te verwerven frequenties wel een - substantiële - betaling heeft verlangd, dan wel andere adequate compenserende maatregelen te nemen.
·
· 4.1.3. Meer in het bijzonder heeft Dutchtone het volgende gesteld:
· De wijze waarop en de omstandigheden waaronder de Staat de frequenties heeft verdeeld is in strijd met direct werkende bepalingen van communautaire richtlijnen, zolang de Staat de ongelijkheid in de concurrentieverhoudingen tussen enerzijds KPN en Libertel en anderzijds Dutchtone niet corrigeert. In het bijzonder heeft de Staat gehandeld in strijd met: artikel 6, derde alinea, van Richtlijn 90/388/EEG van de Commissie van 28 juni 1990 (Pb. EG 1990, nr. L 192) zoals gewijzigd bij Richtlijn 94/46/EG van de Commissie (Pb. 1994, nr. L 268), waarin is bepaald dat Lid-Staten ervoor zorgdragen dat de eventuele vergoedingen die voor dienstverleners als onderdeel van een vergunningensysteem verplicht worden gesteld, op objectieve, doorzichtige en niet-discriminerende criteria zijn gebaseerd; artikel 1, derde lid, van de DCS 1800-richtlijn, waarin is bepaald dat voorzover frequenties beschikbaar zijn, de Lid-Staten volgens open, niet-discriminerende en doorzichtige procedures vergunningen moeten verlenen; het reeds genoemde artikel 2, vierde lid, van de DCS 1800-richtlijn; artikel 3, tweede lid, van Richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 december 1997 (Pb. EG 1997, L 117) (hierna: de Vergunningenrichtlijn), waarin is bepaald dat machtigingen slechts voorwaarden mogen bevatten die objectief gerechtvaardigd zijn in verband met de bij de machtiging vergunde dienst en dat die voorwaarden niet discriminerend mogen zijn, maar dat deze proportioneel en doorzichtig dienen te zijn; artikel 11, tweede lid, van de Vergunningenrichtlijn, waarin de bevoegdheid van de Lid-Staten wordt erkend heffingen te verlangen indien gebruik dient te worden gemaakt van schaarse hulpbronnen - zoals frequenties - om een optimaal gebruik van deze hulpbronnen te waarborgen, welke heffingen echter niet discriminerend dienen te zijn en met name rekening dienen te houden met de noodzaak de ontwikkeling van innovatieve diensten en concurrentie te bevorderen; artikel 22 van de Vergunningenrichtlijn, dat voorschrijft dat de Lid-Staten gehouden zijn eerder verleende machtigingen met de Vergunningenrichtlijn in overeenstemming te brengen. Bij gelegenheid van het pleidooi heeft Dutchtone voorts nog gewezen op de artikelen 3 bis en 3 ter van Richtlijn 90/388/EEG zoals gewijzigd bij de DCS 1800-richtlijn. Wezenlijk is, aldus Dutchtone, dat de Staat een ongelijke financiële startpositie heeft bewerkstelligd waardoor, gegeven de overige marktomstandigheden, de concurrentie is verstoord en de totstandkoming van daadwerkelijke mededinging is belemmerd. De voorwaarden waaronder de vergunningen zijn verleend, zijn niet objectief, niet-discriminerend en transparant. De nieuwkomers hebben voorts zowel in absolute als in relatieve zin disproportioneel hoge vergoedingen moeten betalen voor hun frequenties. Door het verstoren van het evenwicht op de markt voor digitale openbare mobiele telecommunicatie heeft de Staat bovendien de ontwikkeling van innovatieve diensten op die markt verhinderd.
· Zolang de Staat het evenwicht op de markt niet herstelt, heeft hij door uitsluitend van de nieuwkomers een - substantiële - betaling te eisen, een situatie in het leven geroepen die voorts in strijd is met artikel 86, eerste lid, EG in verbinding met artikel 82 EG. Dutchtone heeft in dit verband - en voorts ook ter onderbouwing van haar hiervoor weergegeven stellingen - verwezen naar de beschikkingen van de Commissie van 4 oktober 1995 inzake de Lid-Staat Italië (Pb. EG 1995, nr. L 280) (hierna: de Italiaanse beschikking) en van 18 december 1996 inzake de Lid-Staat Spanje (Pb. EG 1997, nr. L 76) (hierna: de Spaanse beschikking). Dutchtone is van mening - kort gezegd - dat KPN afzonderlijk èn KPN en Libertel gezamenlijk op de relevante markt een economische machtspositie innemen en dat het gewraakte handelen van de Staat KPN en Libertel in staat stelt, deels alternatieve, ondernemingsstrategieën te hanteren die gelet op artikel 82, aanhef en onder a en b, EG hoe dan ook zullen, althans kunnen leiden tot misbruik van die economische machtspositie.
· De bevoordeling van KPN en Libertel ten opzichte van de nieuwe vergunninghouders - waaronder Dutchtone - dient te worden aangemerkt als staatsteun in de zin van artikel 87 EG. Deze ondernemingen hebben immers om niet op geld waardeerbare voordelen (frequenties) van de Staat verkregen, waarvoor de nieuwkomers hebben moeten betalen. Het tijdstip van steunverlening valt samen met het moment waarop van Dutchtone betaling wordt verlangd en zulks ten aanzien van KPN en Libertel achterwege blijft. Nu deze steunmaatregel niet is aangemeld bij de Commissie op grond van artikel 88, derde lid, EG, is het implementeren daarvan onrechtmatig.
·
· 4.2. Het verweer en het standpunt van KPN
·
· 4.2.1. De Staat heeft tegen de vordering gemotiveerd verweer gevoerd. KPN heeft zich - kort gezegd - bij de stellingen van de Staat aangesloten. De rechtbank zal de stellingen van KPN en de Staat gezamenlijk bespreken.
·
· 4.2.2. De Staat en KPN hebben allereerst aangevoerd dat Dutchtone op de volgende - kort weergegeven - gronden in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard:
· Dutchtone heeft geen bestuursrechtelijk rechtsmiddel aangewend tegen de beslissing dat de beschikbare frequenties door middel van de procedure van veiling zouden worden verdeeld. Daartegen en derhalve ook tegen al hetgeen daarop voortbouwend is geschied, kan Dutchtone dan ook niet meer opkomen.
· Dutchtone heeft geen bestuursrechtelijk rechtsmiddel aangewend tegen de aan haar na de veiling verleende vergunning. Aan die vergunning was onder meer verbonden de voorwaarde dat de veilingprijs dient te worden betaald. Nu de vergunning formele rechtskracht heeft gekregen, moet de civiele rechter uitgaan van de rechtmatigheid daarvan en dus ook van de rechtmatigheid van de verplichting tot betaling van de veilingprijs.
· Er is sprake van rechtsverwerking, nu Dutchtone de na de veiling ter ondertekening aan haar voorgelegde standaardovereenkomst, inclusief de betalingsverplichting, heeft ondertekend.
·
· 4.2.3. De Staat en KPN hebben vervolgens aangevoerd dat de vordering van Dutchtone op de volgende - zakelijk weergegeven - gronden dient te worden afgewezen:
· Er is geen sprake van strijd met de door Dutchtone genoemde direct werkende bepalingen van communautaire richtlijnen. De veilingprocedure was volledig open, non-discriminatoir en transparant. De nieuwkomers hebben bij de bepaling van de hoogte van hun bod ook rekening kunnen houden met het feit dat van de aanvankelijk voorgenomen naheffing was afgezien. Ook overigens is geen sprake van discriminatie, aangezien KPN en Libertel zich nu eenmaal in een andere situatie bevonden dan de nieuwkomers. KPN en Libertel hebben veel geïnvesteerd en hebben de markt opengebroken, waarop thans meer dan voldoende ruimte is. Zij hebben ook niet direct over alle bij de GSM-vergunningen behorende frequenties kunnen beschikken. Ook zijn thans de interconnectietarieven en de tarieven voor huurlijnen aanzienlijk lager dan in de beginperiode. Aan de vergunningen van de nieuwkomers zijn voorts veel minder belastende voorwaarden verbonden. De veilingprijs vormt geen toetredingsdrempel, maar heeft slechts gevolgen voor het tijdstip waarop winstgevend kan worden geopereerd. Bovendien moet het feitelijk onmogelijk worden geacht de gevolgen van latere toetreding tot de markt bij voorbaat geheel ongedaan te maken, hetgeen overigens rechtens ook niet is vereist. De Staat heeft voldaan aan de verplichting om voorwaarden voor daadwerkelijke mededinging te scheppen, zoals inmiddels ook is gebleken. De asymmetrische maatregelen en de feitelijk zodanig werkende maatregelen mocht de Staat toereikend achten. Het schrappen van de naheffing is geschied op sterke aandrang van de Commissie. De Staat mocht ervan uitgaan dat het oordeel van de Commissie in overeenstemming met het communautaire recht zou zijn. De situatie in de Italiaanse en de Spaanse beschikkingen is een heel andere. Daar ging het om de toetreding van een tweede aanbieder naast de (voormalige) monopolist en het staatsbedrijf. Er was daar ook geen veiling, maar een tevoren vastgestelde prijs die door de nieuwkomer wel maar door de eerste aanbieder niet behoefde te worden betaald.
· Strijd met artikel 86, eerste lid, EG in verbinding met artikel 82 EG is niet aan de orde. De DCS 1800-richtlijn strekt mede ter invulling van die norm. Die regeling is uitputtend, zodat er geen ruimte is voor zelfstandige toepassing van de norm. Indien al sprake zou zijn van een machtspositie van KPN en/of van een collectieve machtspositie van KPN en Libertel gezamenlijk, is niet aangetoond dat sprake is (geweest) van misbruik daarvan, hetgeen wel is vereist. Voorzover reeds voldoende zou zijn dat misbruik kàn worden gemaakt, is het betoog van Duchtone terzake in hoge mate speculatief. Tenslotte is betwist dat KPN en Libertel ondernemingen zijn waaraan bijzondere rechten in de zin van artikel 86, eerste lid, EG zijn toegekend.
· Aan geen van de criteria voor staatssteun is voldaan.