ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 33a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 00/67491 VRWET
Inzake : A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. R. Menschaert, advocaat te Den Haag,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. F.L. Bolkestein, advocaat te Den Haag.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiser, geboren op [...] 1973, bezit de Sierraleoonse nationaliteit. Hij verblijft sedert 17 september 1998 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Op 18 september 1998 heeft hij een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Hierop is door verweerder op 25 augustus 1999 afwijzend beslist. De aanvraag is niet ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid ervan. Eiser heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft op 4 oktober 2000 het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Op 20 oktober 2000 heeft eiser tegen deze beschikking beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 26 maart 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Eiser stelt dat hij in aanmerking komt voor toelating in Nederland.
Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat hij is gevlucht vanwege de oorlog in Sierra Leone. Zijn vader is gedood, zijn huis is verbrand en zijn broer is verdwenen. Eiser is zelf voor enkele dagen opgepakt door strijdende mannen en enige dagen vastgehouden. Nadat hij is vrijgekomen is eiser per boot van Siërra Leone naar Nederland gereisd.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet voor toelating in aanmerking komt. De weigering eiser toe te laten als vluchteling is gebaseerd op artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Dit artikel bepaalt dat een aanvraag om toelating als vluchteling niet wordt ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid ervan indien zij is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf of in verband met andere feiten in redelijkheid geen enkel vermoeden kunnen wekken dat rechtsgrond voor toelating bestaat.
Ook overigens komt eiser volgens verweerder niet voor toelating in aanmerking.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat de situatie in Siërra Leone niet zodanig is dat vreemdelingen afkomstig uit dat land in het algemeen zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Eiser zal derhalve aannemelijk moeten maken dat met betrekking tot hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die zijn vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen.
5. Eiser is daarin niet geslaagd. De rechtbank is, gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn asielrelaas, van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk heeft te vrezen voor vervolging. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat niet gebleken is dat de dood van eisers vader, het verdwijnen van zijn broer, de verbranding van zijn huis en de omstandigheid dat eiser enkele dagen is vastgehouden een andere oorzaak hebben dan redenen gelegen in de algemene situatie in Siërra Leone. Eiser heeft verklaard dat hij niet wordt gezocht en dat hij vanwege de oorlog in Siërra Leone is gevlucht.
6. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit zijn weigering eiser toe te laten als vluchteling op grond van artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder a, Vw terecht heeft gehandhaafd.
7. Ingevolge artikel 3 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient te worden beoordeeld of aannemelijk is dat betrokkene een reëel risico loopt te worden onderworpen aan foltering, dan wel aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
Gelet op rechtsoverweging 5 is niet aannemelijk geworden dat gedwongen terugkeer van eiser naar Siërra Leone strijd oplevert met artikel 3 EVRM.
8. Evenmin is gebleken van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan verweerder een vergunning tot verblijf in redelijkheid niet heeft kunnen onthouden.
9. In het bezwaar heeft eiser om een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) verzocht onder verwijzing naar de algemene situatie in Siërra Leone.
Ingevolge artikel 12b Vw kan verweerder een vvtv verlenen aan een vreemdeling die zich in Nederland bevindt en een aanvraag om toelating heeft ingediend, indien naar het oordeel van verweerder gedwongen verwijdering naar het land van herkomst van bijzondere hardheid voor de vreemdeling zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
Het bestreden besluit is genomen op 4 oktober 2000. Hierin is geheel niet ingegaan op hetgeen door eiser in bezwaar is aangevoerd over verlening van een vvtv. Bij de bekendmaking van dat besluit heeft verweerder erop gewezen dat eiser uitstel van vertrek is verleend. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder een expliciet en gemotiveerd standpunt moeten innemen waarom geen vvtv wordt verleend. Nu dit niet is geschied, is het besluit genomen in strijd met de vereiste zorgvuldigheid. Het bestreden besluit komt om die reden voor vernietiging in aanmerking.
Hierbij wordt in aanmerking genomen hetgeen in de uitspraak van de REK van 29 april 1999 (JV 1999/127) is overwogen omtrent het ontberen van een grondslag in de Vreemdelingenwet van een langdurig uvv-beleid en het hanteren van een uvv-beleid na een vvtv-beleid.
Hierbij wijst de rechtbank op de volgende omstandigheden. Nog geen twee maanden nadat verweerder op 20 april 2000 aanleiding had gezien alsnog tot 3 januari 2000 een vvtv-beleid te voeren, is op 14 juni 2000 het uvv-beleid, op basis van op 22 mei 2000 verkregen informatie, wederom ingevoerd. Bij deze invoering van het uvv-beleid op 14 juni 2000 is melding gemaakt van het voornemen van de Minister van Buitenlandse Zaken om in juni of juli een volledig ambtsbericht uit te brengen, waarna verweerder de Tweede Kamer verder zou informeren. Ten tijde van het bestreden besluit op 4 oktober 2000 is nog immer sprake van een uvv-beleid zonder enige nadere toelichting. Onder die omstandigheden brengt een dergelijk tijdsverloop naar het oordeel van de rechtbank dan met zich mee dat verweerder niet zonder enige motivering voorbij kan gaan aan het aspect van het niet verlenen van een vvtv.
10. Het beroep is derhalve gegrond.
11. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1420,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van f 710,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht de betaling aan de griffier te geschieden.
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
1. verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de aanspraak op een vvtv en vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
2. verklaart het beroep ongegrond voor het overige;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1420,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
5. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiser betaalde griffierecht ad f 50,- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2001, in tegenwoordigheid van mr.drs. M.H.J.W. van Amstel-van Saane, griffier.