Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 00/60515 VRWET
inzake: A, geboren op [...] 1978, van Iraakse nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. J.A. Pieters, advocaat te Utrecht,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.W. van Leeuwen, advocaat bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, advocaten en notarissen te 's-Gravenhage.
1. Eiseres verblijft sedert 12 september 1996 als vreemdeling in de zin van de Vw in Nederland. Op 22 juli 1997 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie te Utrecht een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel „verblijf bij echtgenoot C" (hierna te noemen referent). Bij besluit van 3 november 1997 heeft voornoemde korpschef deze aanvraag niet ingewilligd. Dit besluit is op 13 november 1997 aan eiseres uitgereikt. Bij brief van 4 december 1997 heeft eiseres tegen dit besluit administratief beroep ingesteld. De gronden van het administratief beroep zijn ingediend bij brief van 26 januari 1998 en aangevuld bij brieven van 15 juli 1999, 16 augustus 1999, 9 november 1999, 26 januari 2000, 14 februari 2000, 16 februari 2000 en 25 mei 2000. Het administratief beroep is bij besluit van 11 juli 2000 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 8 augustus 2000 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. Op 14 november 2000 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van
15 februari 2001 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2001. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was referent ter zitting aanwezig.
4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder en eiseres in de gelegenheid te stellen schriftelijk een aantal vragen te beantwoorden en enige nadere gegevens te verstrekken. Bij brieven van 22 februari 2001 en 21 maart 2001 heeft eiseres de rechtbank nader geïnformeerd. Bij brieven van 2 maart 2001 en 8 maart 2001 heeft verweerder de rechtbank nader geïnformeerd. Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend om zonder nadere zitting het onderzoek te sluiten.
Het bestreden besluit dateert van 11 juli 2000, en is derhalve genomen vóór inwerkingtreding van de Vw 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000, 495). Het besluit is gebaseerd op de Vw 1965 (Wet van 13 januari 1965, Stb. 40) en aanverwante regelingen. De rechtbank zal zich, ex tunc toetsend, moeten uitlaten over de rechtmatigheid van dit besluit. Derhalve wordt bij de toetsing van het bestreden besluit de Vw 1965 (Vw) en aanverwante regelingen toegepast.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich blijkens het verweerschrift en het verhandelde ter zitting op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf voor verblijf bij echtgenoot omdat niet is voldaan aan het paspoortvereiste. Eiseres wordt niet van het paspoortvereiste vrijgesteld aangezien niet is aangetoond of gebleken dat zij niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig nationaal paspoort.
De omstandigheid dat eiseres een Nederlands reisdocument heeft verkregen toen zij nog beschikte over een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) moet geplaatst worden in de context van de situatie zoals die toen gold en de verblijfspositie die eiseres toen had. Het reisdocument is verleend in het kader van de verlening van een vvtv. Dit document kan niet dienen ter vervanging van een paspoort dat in het kader van het paspoortvereiste wordt tegengeworpen aan vreemdelingen die een beroep doen op het reguliere toelatingsbeleid.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte een vergunning tot verblijf heeft geweigerd. In dit verband heeft eiseres primair aangevoerd dat zij op enig moment tijdens het administratief beroep in het bezit is geweest van een door de Nederlandse overheid afgegeven "Travel document" en zij met dit document voldoet aan het paspoortvereiste.
Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat zij van het paspoortvereiste had moeten worden vrijgesteld.
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikel het beleid dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vc 1994.
3. In artikel 28, zesde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen is onder meer bepaald dat vreemdelingen bij de aanvraag om toelating een geldig document voor grensoverschrijding moeten overleggen.
4. Het onderhavige geschil spitst zich primair toe op de vraag of eiseres heeft voldaan aan het paspoortvereiste.
5. In aansluiting op de zitting van 20 februari 2001 heeft eiseres aan de rechtbank en aan verweerder een kopie doen toekomen van een door de Nederlandse Staat aan eiseres verstrekt reisdocument (vreemdelingenpaspoort), geldig van 9 november 1998 tot 12 september 1999. Nu achteraf is gebleken dat zij tijdens het administratief beroep, dat geduurd heeft van 4 december 1997 tot 11 juli 2000, in het bezit is geweest van een geldig document voor grensoverschrijding in de zin van artikel 28, zesde lid, Voorschrift Vreemdelingen, had verweerder in de bestreden beschikking het ontbreken van een paspoort niet zonder meer aan eiseres kunnen tegenwerpen. Dit klemt te meer nu in de beschikking in primo van 3 november 1997 het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding aan eiseres niet werd tegengeworpen, terwijl uit het dossier, noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder aan eiseres op enig moment tijdens de uitzonderlijk lange duur van het administratief beroep heeft gevraagd om overlegging van voornoemd vreemdelingenpaspoort. De rechtbank gaat derhalve voorbij aan het door verweerder na afloop van de zitting ingenomen standpunt dat een vreemdelingenpaspoort een reisdocument is dat in het kader van een vvtv is verleend en dat niet kan dienen als vervanging van een paspoort in een procedure om toelating op grond van het reguliere toelatingsbeleid.
6. Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder de bestreden beschikking gebaseerd op een onjuiste feitelijk grondslag. Mitsdien is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd.
7. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op f 1.420 ,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
8. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op f 1.420,-- (zegge: veertienhonderdtwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad f 225,-- (zegge: tweehonderdvijfentwintig gulden).
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2001, door mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Michiels van Kessenich, griffier.
Afschrift verzonden op: 11 mei 2001