ECLI:NL:RBSGR:2001:AB2377

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/21406
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de inbewaringstelling van een Algerijnse vreemdeling om medische redenen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 juni 2001 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de inbewaringstelling van een Algerijnse vreemdeling. De vreemdeling was gedurende vier weken opgenomen in een penetentiair ziekenhuis, wat volgens de Vreemdelingencirculaire een belangrijke indicatie is dat het onverantwoord is om te reizen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen argumenten zijn aangedragen die zouden rechtvaardigen dat het voor de vreemdeling verantwoord zou zijn om te reizen, ondanks zijn medische gesteldheid. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft in Nederland op basis van artikel 8, aanhef en onder j, van de Vreemdelingenwet 2000.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de inbewaringstelling van de vreemdeling, die onder de oude Vreemdelingenwet een last tot uitzetting had gekregen, gegrond was op de onrechtmatigheid van zijn verblijf. De rechtbank concludeerde dat de Vreemdelingenwet 2000, met name artikel 59, geen grondslag biedt voor het in vreemdelingenbewaring stellen van iemand die rechtmatig verblijf heeft. Daarom heeft de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de bewaring opgeheven, met de bepaling dat dit ingaat op de datum waarop de vreemdeling kan worden opgenomen in een regulier ziekenhuis of eerder als zijn gezondheidstoestand dat toelaat.

De uitspraak benadrukt het belang van de gezondheidstoestand van vreemdelingen in het kader van hun recht op verblijf en de voorwaarden waaronder inbewaringstelling kan plaatsvinden. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen verzoek om schadevergoeding is ingediend door de vreemdeling, waardoor er geen aanleiding was om schadevergoeding toe te kennen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 juni 2001 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Assen
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/21406 VRONTN A R03 G05 S4
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 26 Vreemdelingenwet, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[vreemdeling],
alias [alias],
alias [alias],
alias [alias],
geboren op [geboortdatum] te [geboorteplaats],
alias [alias],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteland],
van Algerijnse nationaliteit,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel.
P R O C E S V E R L O O P
Namens de Staatssecretaris van Justitie is de rechtbank op 23 mei 2001 op grond van artikel 96, vijfde lid, Vw 2000 in kennis gesteld van het voortduren van de maatregel van bewaring, opgelegd bij besluit van 26 januari 2001.
Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een door de vreemdeling ingesteld beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring.
Noch de vreemdeling, noch zijn gemachtigde, mr. A.A. Vogelsang, is op 31 mei 2001 ter zitting verschenen. Evenmin zijn namens de vreemdeling gronden aangevoerd tegen de opgelegde maatregel van bewaring.
Namens de Staatssecretaris van Justitie is A.H Straatman, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst, verschenen. Verweerder heeft de rechtbank verzocht de bewaring niet op te heffen.
O V E R W E G I N G E N
Het bevel tot bewaring van 24 januari 2001 is gegeven nu de uitzetting van de vreemdeling is gelast en omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert, zoals nader in het bevel aangegeven (artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, Vw).
Bij uitspraak van 26 april 2001 heeft de rechtbank (het voortduren van) de bewaring niet onrechtmatig geoordeeld. Derhalve is thans uitsluitend de rechtsvraag aan de orde of sedert genoemde uitspraak nog zicht op uitzetting bestaat of dat de bewaring op andere gronden nadien onrechtmatig is geworden.
Uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vreemdeling op 4 mei 2001 is opgenomen in het penetentiair ziekenhuis te Scheveningen en dat de vreemdeling ten tijde van de behandeling ter zitting nog steeds in dit ziekenhuis verbleef. De rechtbank overweegt in verband hiermee het volgende.
Artikel 64 Vw 2000 bepaalt dat uitzetting achterwege blijft zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen. In Vc A4/7.1 is ten aanzien van de gedragslijn in gevallen waarin uitzetting om gezondheidsredenen (mogelijk) niet verantwoord is, onder meer het volgende bepaald: "Indien de korpschef ten aanzien van een uit te zetten vreemdeling van oordeel is dat het vanwege diens gezondheidstoestand of van één van diens gezinsleden die Nederland ook moeten verlaten, niet verantwoord is om te reizen of indien de vreemdeling een beroep doet op artikel 64 Vreemdelingenwet, dan dient de korpschef zo spoedig mogelijk een politiearts of forensisch geneeskundige van de GGD te raadplegen. Een nader onderzoek is niet nodig indien een vreemdeling is opgenomen in een ziekenhuis en het duidelijk niet verantwoord is te reizen en de vermoedelijke ontslagdatum uit het ziekenhuis bekend is.".
De rechtbank stelt vast dat noch namens verweerder is gesteld noch is gebleken dat het ondanks zijn medische gesteldheid voor de vreemdeling verantwoord zou zijn om te reizen. Nu de vreemdeling thans reeds gedurende vier weken in een ziekenhuis verblijft en ziekenhuisopname blijkens voornoemde passage in de Vreemdelingencirculaire een belangrijke indicatie is om aan te nemen dat het onverantwoord is om de vreemdeling te laten reizen, gaat de rechtbank ervan uit dat het voor de vreemdeling niet verantwoord is te reizen zoals bedoeld in artikel 64 Vw 2000.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de vreemdeling op grond van artikel 8, aanhef en onder j, Vw 2000 rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De rechtbank stelt vast dat de inbewaringstelling van de vreemdeling, ter zake van wie onder de oude Vreemdelingenwet een last tot uitzetting is afgegeven, daarentegen is gegrond op de onrechtmatigheid van het verblijf van de vreemdeling. Voorts stelt de rechtbank vast dat de Vw 2000, in het bijzonder artikel 59, geen grondslag biedt om een vreemdeling die op grond van artikel 8, aanhef en onder j, Vw 2000 rechtmatig verblijf heeft, in vreemdelingenbewaring te stellen. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat de bewaring van de vreemdeling thans onrechtmatig is en dient te worden opgeheven. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard.
Nu namens de vreemdeling niet verzocht is om schadevergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding tot toekenning van schadevergoeding.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de bewaring op te heffen met ingang van de datum waarop de vreemdeling kan worden opgenomen in een regulier ziekenhuis danwel zoveel eerder als de gezondheidstoestand van de vreemdeling ontslag uit het penetentiair ziekenhuis toelaat.
Aldus gewezen door mr. B.I. Klaassens, in tegenwoordigheid van mr. T. Klooster als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2001.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: