ECLI:NL:RBSGR:2001:AB2377
Rechtbank 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van de inbewaringstelling van een Algerijnse vreemdeling om medische redenen
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 juni 2001 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de inbewaringstelling van een Algerijnse vreemdeling. De vreemdeling was gedurende vier weken opgenomen in een penetentiair ziekenhuis, wat volgens de Vreemdelingencirculaire een belangrijke indicatie is dat het onverantwoord is om te reizen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen argumenten zijn aangedragen die zouden rechtvaardigen dat het voor de vreemdeling verantwoord zou zijn om te reizen, ondanks zijn medische gesteldheid. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft in Nederland op basis van artikel 8, aanhef en onder j, van de Vreemdelingenwet 2000.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de inbewaringstelling van de vreemdeling, die onder de oude Vreemdelingenwet een last tot uitzetting had gekregen, gegrond was op de onrechtmatigheid van zijn verblijf. De rechtbank concludeerde dat de Vreemdelingenwet 2000, met name artikel 59, geen grondslag biedt voor het in vreemdelingenbewaring stellen van iemand die rechtmatig verblijf heeft. Daarom heeft de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de bewaring opgeheven, met de bepaling dat dit ingaat op de datum waarop de vreemdeling kan worden opgenomen in een regulier ziekenhuis of eerder als zijn gezondheidstoestand dat toelaat.
De uitspraak benadrukt het belang van de gezondheidstoestand van vreemdelingen in het kader van hun recht op verblijf en de voorwaarden waaronder inbewaringstelling kan plaatsvinden. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen verzoek om schadevergoeding is ingediend door de vreemdeling, waardoor er geen aanleiding was om schadevergoeding toe te kennen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 juni 2001 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.