ECLI:NL:RBSGR:2001:AB2367
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- A. Stehouwer
- E.H.M. Druijf
- D.J. de Lange
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige overheidsdaad en schadevergoeding bij intrekking van voorwaardelijke vergunning tot verblijf
In deze zaak gaat het om een beroep tegen de intrekking van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) van eiser, die de Bosnische nationaliteit heeft. Eiser stelt materiële en immateriële schade te hebben geleden door deze intrekking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdelingenkamer bevoegd is om kennis te nemen van het beroep, aangezien deze ook bevoegd is om te oordelen over het schadeveroorzakend handelen. De rechtbank oordeelt dat het besluit van verweerder om de vvtv in te trekken als onrechtmatig moet worden aangemerkt, omdat verweerder in een later besluit het bezwaar van eiser gegrond heeft verklaard en hem een vergunning tot verblijf zonder beperkingen heeft verleend. Dit wijst erop dat de intrekking van de vvtv onterecht was.
De rechtbank toetst of eiser recht heeft op schadevergoeding op basis van het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht. De rechtbank concludeert dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de intrekking van de vvtv en de schade die eiser heeft geleden. Eiser heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij door de intrekking van de vvtv vanaf januari 1999 schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de verweerder niet heeft aangetoond dat eiser geen schade heeft geleden en dat de emotionele problemen van eiser niet zijn aangetoond als aantasting van zijn persoon in de zin van het Burgerlijk Wetboek.
Echter, de rechtbank oordeelt dat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste, omdat het doel van de vvtv bescherming biedt aan vreemdelingen die niet in aanmerking komen voor een vluchtelingenstatus. De neveneffecten van de vvtv, zoals toegang tot de arbeidsmarkt, vallen niet onder dit doel. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank wijst erop dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt, omdat er geen omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.