ECLI:NL:RBSGR:2001:AB2361

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/15609
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.F.J.M. Schröder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 en belangenafweging bij bewaring van vreemdelingen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 14 mei 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van een vreemdeling op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling was op 17 april 2001 in bewaring gesteld, omdat het belang van de openbare orde dit vereiste. De rechtbank heeft vastgesteld dat er tijdens de parlementaire behandeling van de Vreemdelingenwet 2000 nadrukkelijk is gesproken over de noodzaak van een belangenafweging bij de toepassing van dit artikel. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat er een belangenafweging heeft plaatsgevonden, maar dat dit in dit specifieke geval niet leidt tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is. De rechtbank overweegt dat de vreemdeling niet in haar belangen is geschaad, aangezien zij niet heeft aangetoond dat zij bereid is terug te keren naar Bosnië. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/15609 VRONTN GC
UITSPRAAK
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1981 te Vlasenica,
verblijvende in het Huis van Bewaring te Zwolle,
van Bosnische nationaliteit,
eiseres,
raadsman: mr. P.L.E.M. Krauth, advocaat te Zwolle;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door R. Drenthe.
1 Procesverloop
1.1 Op 17 april 2001 is eiseres in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert, nu de voor terugkeer van eiseres noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn dan wel binnen korte tijd voorhanden zullen zijn (artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000).
1.2 Verweerder heeft op 19 april 2001 de rechtbank in kennis gesteld van het besluit tot het opleggen van de maatregel van bewaring (artikel 94, eerste lid, Vw 2000). Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
1.3 Het beroep is behandeld ter zitting van 26 april 2001. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
1.4 Op 26 april 2001 is het onderzoek heropend en zijn aan verweerder vragen gesteld.
1.5 Verweerder heeft deze vragen bij brief van 1 mei 2001 beantwoord. Eiser is in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren en heeft de rechtbank 7 mei 2001 een schriftelijke reactie doen toekomen.
1.6 Partijen hebben schriftelijk toestemming gegeven dat voortzetting van het onderzoek ter zitting achterwege kan blijven.
2 Standpunten
2.1 Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Eiser beschikte over een Licna Karta maar dit valt niet onder de in artikel 59 tweede lid, Vw 2000, genoemde bescheiden nu dit geen reisdocument is. Eiseres is op 24 april 2001 gepresenteerd maar is thans nog niet verwijderd zodat niet kan worden gesteld dat eiseres op korte termijn, gerekend vanaf het moment van in bewaringstelling, is uitgezet. Deze korte termijn is namelijk verstreken als de vertegenwoordiging bij de presentatie niet direct een laissez passer verstrekt op basis van de Licna Karta. Verweerder heeft derhalve onvoldoende voortvarend gehandeld.
2.2 Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om toekenning van schadevergoeding af te wijzen.
3 Overwegingen
3.1 Beoordeeld dient te worden of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming is met de wettelijke vereisten en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is.
3.2 Eiseres is in bewaring gesteld met toepassing van artikel 59, tweede lid, Vw 2000.
De rechtbank merkt op dat uit de overgelegde stukken op geen enkele wijze blijkt dat er bij het besluit om artikel 59, tweede lid toe te passen een belangenafweging heeft plaatsgevonden, hoewel daarover bij de behandeling van de Vreemdelingenwet 2000 in de Staten-Generaal, blijkens de parlementaire geschiedenis nadrukkelijk gesproken is.
De rechtbank heeft verweerder met betrekking tot dit artikel de volgende vragen gesteld.
1. In hoeverre dient er bij toepassing van artikel 59 tweede lid een belangenafweging plaats te vinden?
2. Waar ziet de belangenafweging op?
3. Acht u het, in het kader van de belangenafweging, mogelijk dat voor sommige categorieën vreemdelingen een lichtere maatregel dan bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, Vw 2000 wordt toegepast? Te denken valt bijvoorbeeld aan het innemen van de bescheiden tot aan het moment van vrijwillig vertrek van de vreemdeling en het opleggen van de meldplicht.
4. De rechtbank is ambtshalve bekend met het beleidsplan met betrekking tot de aanmeldcentra (1994). In voornoemd beleidsplan wordt vermeld dat vreemdelingen - behoudens bijzonder omstandigheden - na afloop van de procedure in het aanmeldcentrum niet in bewaring worden zullen gesteld. Hoe beoordeelt u dit beleid in relatie tot de belangenafweging?
Verweerder heeft, naar aanleiding van voornoemde vragen, bij schrijven van 1 mei 2001 zakelijk weergegeven het volgende gesteld:
Artikel 59, tweede lid, Vw 2000 wordt niet standaardmatig toegepast voor de categorie vreemdelingen, die binnen vier weken kunnen worden verwijderd. Er vindt een marginale belangenafweging plaats die in grote lijnen ziet op het belang van verweerder dat de vreemdeling zich niet aan uitzetting zal onttrekken (en in de illegaliteit zal verdwijnen) enerzijds en het belang van de vreemdeling niet van zijn vrijheid te worden beroofd door de in bewaringstelling anderzijds. De bewijslast om aan te tonen, dat hij daadwerkelijk Nederland zal verlaten, ligt - gelet op hantering van de fictie met betrekking tot de openbare orde - nadrukkelijk bij de vreemdeling. In de situatie dat de vreemdeling alleszins aannemelijk maakt dat hij Nederland daadwerkelijk binnen de vertrektermijn zal verlaten, en wanneer tevens wordt aangetoond dat de toelating in het land van herkomst gewaarborgd is, zal toepassing van artikel 59, tweede lid dus achterwege blijven.
De 'inkleuring' van de belangenafweging is zeer casuïstisch van aard, waarbij ter illustratie voorbeelden worden gegeven dat artikel 59 tweede lid niet zal worden toegepast indien:
- de vreemdeling beschikt over een geldig reisdocument; en
- de vreemdeling beschikt over voldoende (reis) zakgeld; en
- op basis van uitlatingen van de vreemdeling aannemelijk is geworden dat hij vrijwillig voor het verkrijgen van vervangende reisdocumenten zorg zal dragen.
Tenslotte kunnen ook nog andere zeer persoonlijke omstandigheden de belangenafweging in het voordeel van de vreemdeling doen uitvallen.
Overigens wordt, althans in het AC Zevenaar, de vreemdeling in het gehoor ex artikel 5.2 Vb voorafgaande aan de bewaring nadrukkelijk de gelegenheid geboden aan te tonen aan de hand van onder meer reisdocumenten dat de vreemdeling voornemens is terug te keren en dat dit voornemen realiseerbaar is.
Met toepassing van een lichter middel dan bewaring op grond van artikel 59 tweede lid kan niet worden volstaan, nu de vreemdeling in het Aanmeldcentrum over het algemeen niet beschikt over een vaste woon- en verblijfplaats, zodat de vreemdeling niet traceerbaar is indien hij zich niet aan de meldplicht houdt.
Met betrekking tot het beleidsplan Aanmeldcentra (1994) wordt gesteld dat dit beleidsplan sedert de invoering van de 48-uursprocedure in de aanmeldcentra is vervallen en is vervangen door TBV 1999/21, waarin toepassing van de bewaring niet aan de orde wordt gesteld.
3.3 De rechtbank begrijpt de door verweerder gegeven toelichting op de belangenafweging aldus dat ten aanzien van het al dan niet toepassen van artikel 59, tweede lid Vw 2000 sprake is van een weerlegbaar rechtsvermoeden: de vreemdeling wordt in bewaring gesteld op grond van artikel 59, tweede lid, tenzij hij aantoont dat hij beschikt over reisdocumenten en middelen waarmee de terugreis gefinancierd kan worden en zich bereid verklaart uit eigen beweging terug te keren. Daarnaast kunnen nog andere zeer persoonlijke omstandigheden een rol spelen om alsnog af te zien van bewaring.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met deze invulling van de belangenafweging de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet overschrijdt. Mede gezien de nadruk waarmee tijdens de parlementaire behandeling gesproken is over het toepassen van een belangenafweging, is de rechtbank voorts van oordeel dat uit het proces-verbaal van het gehoor dat op grond van artikel 59 Vw 2000 juncto artikel 5.2 Vreemdelingenbesluit (Vb) voorafgaand aan de in bewaringstelling plaatsvindt dient te blijken dat de vreemdeling expliciet de mogelijkheid is geboden naar voren te brengen of ten aanzien van hem sprake is van de factoren op grond waarvan toepassing van artikel 59, tweede lid, Vw 2000 achterwege zou moeten worden gelaten. Indien er sprake is van deze factoren dient in de Maatregel van bewaring te worden aangegeven hoe de belangenafweging in het concrete geval heeft
plaatsgevonden.
3.4 Ten aanzien van de onderhavige zaak oordeelt de rechtbank als volgt.
3.5 Blijkens het proces-verbaal van 17 april 2001 is aan eiseres niet de mogelijkheid geboden naar voren te brengen of er ten aanzien van haar sprake is van voornoemde factoren. Evenmin blijkt uit de Maatregel van bewaring dat een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Ofschoon de rechtbank van oordeel is dat in het gehoor eiseres de gelegenheid geboden had moeten worden om voornoemde factoren naar voren te brengen en indien deze factoren zouden zijn aangevoerd een belangenafweging op de hiervoor beschreven wijze had dienen plaats te vinden, leidt de afwezigheid daarvan in onderhavige zaak niet tot de noodzaak de bewaring onrechtmatig te achten. Immers, eiseres is in dit geval niet in haar belangen geschaad. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat niet is gebleken dat eiseres vooralsnog bereid is naar Bosnië terug te keren nu zij ter zitting op de vraag van de rechtbank of zij naar Bosnië zal terugkeren heeft geantwoord dat zij daarover met haar advocaat wil spreken.
3.6 De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de door eiseres overgelegde Licna Karta niet valt onder de in artikel 59, tweede lid, Vw 2000 genoemde bescheiden en dat eiseres derhalve niet op voornoemde grond in bewaring had kunnen worden gesteld. Eiseres heeft naast de Licna Karta een uittreksel van het geboorteregister en een vluchtelingenregistratiekaart overgelegd op grond waarvan verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de bescheiden voor terugkeer naar Bosnië op korte termijn voorhanden zullen zijn.
3.7 De rechtbank acht geen termen aanwezig om reeds nu de duur van de bewaring te beperken. Het onderzoek naar de identiteit van eiseres en de afgifte van een laissez passer zal - naar zich thans laat aanzien - niet zolang gaan duren dat bij afweging van alle betrokken belangen de bewaring van eiseres niet meer gerechtvaardigd is. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat verweerder op 18 april 2001 ten behoeve van eiseres bij de Bosnische vertegenwoordiging in Brussel een aanvraag voor een laissez passer heeft ingediend. Op 24 april 2001 zal dit laissez passer worden afgehaald en eiseres zal enkele dagen daarna worden uitgezet naar Bosnië. Verweerder heeft gelet op het vorenoverwogene voldoende voortvarend gehandeld.
3.8 Ten aanzien van de in bewaringstelling van de vreemdeling na afloop van de procedure in het aanmeldcentrum, overweegt de rechtbank dat het beleid met betrekking tot de aanmeldcentrum-procedure thans is neergelegd in C3/12 Vc 2000. Uit dit beleid blijkt dat afhandeling van de asielprocedure in het aanmeldcentrum de in bewaringstelling van de vreemdeling niet uitsluit. Niet kan derhalve worden gesteld dat de in bewaringstelling van eiseres onrechtmatig is enkel vanwege de omstandigheid dat zij na afloop van de procedure in het aanmeldcentrum in bewaring is gesteld.
3.9 Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan de bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
3.10 Gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 3.5 is overwogen ten aanzien van het door eiseres ter zitting verklaarde, overweegt de rechtbank dat in onderhavige zaak niet met een lichter middel dan bewaring had kunnen worden volstaan.
3.11 Het voorgaande brengt mee dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 noch bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is.
3.12 Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Daarom dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
4 Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. H.F.J.M. Schröder en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. M.P. de Zwart als griffier op 14 mei 2001
----------------
Partijen kunnen tegen uitspraak binnen een week na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 14 mei 2001