ECLI:NL:RBSGR:2001:AB2006
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening voor Iraanse homoseksuele asielzoeker
In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage op 19 april 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Iraanse asielzoeker, die vreesde voor vervolging in zijn thuisland vanwege zijn homoseksuele geaardheid. De verzoeker had op 1 december 1999 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, welke door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) was afgewezen. De president constateerde dat de homoseksuele geaardheid van de verzoeker niet ter discussie stond en dat de IND de bestraffing van de verzoeker voor een eerder incident niet had betwist. Uit ambtsberichten bleek dat homoseksuele gedragingen in Iran verboden zijn en dat hierop de doodstraf staat. De president oordeelde dat, hoewel er geen actief vervolgingsbeleid is, de omstandigheden zodanig waren dat de verzoeker een reëel risico op vervolging liep.
De president heeft de aanvraag om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat er geen redelijke twijfel bestond dat de verzoeker gevaar liep bij terugkeer naar Iran. De president oordeelde dat de IND niet in redelijkheid had kunnen besluiten om de uitzetting van de verzoeker niet achterwege te laten tot op het bezwaarschrift was beslist. De president heeft verweerder opgedragen zich te onthouden van uitzettingshandelingen totdat op het bezwaar was beslist. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker. Deze uitspraak is gedaan in het openbaar en is niet vatbaar voor hoger beroep.