ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1995

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/3994
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een aanvraag voor een vergunning tot verblijf op basis van bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 februari 2001 uitspraak gedaan in een beroep van een Surinaamse vrouw, eiseres, die een aanvraag had ingediend voor een vergunning tot verblijf bij haar echtgenoot in Nederland. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), op basis van het niet voldoen aan het samenlevingsvereiste zoals vastgelegd in de Vreemdelingencirculaire. Eiseres voerde aan dat haar echtgenoot, die lijdt aan dementie en in een verpleeghuis verblijft, haar nodig heeft en dat de situatie in Suriname niet meer vergelijkbaar is met vroeger. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet voldoende had onderzocht of er bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om af te wijken van het beleid. De rechtbank stelde vast dat de bestreden beschikking niet voldeed aan de vereisten van een deugdelijke motivering en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde de beschikking van de Staatssecretaris en droeg deze op om opnieuw in de zaak te voorzien, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 00/3994 VRWET Z VR
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1958,
verblijvende te B,
van Surinaamse nationaliteit,
IND dossiernummer 9301.12.0161,
eiseres,
gemachtigde: mr. O.B. Volkerts, advocaat te Groningen;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M.B. Langius, ambtenaar ten departemente.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 3 februari 1998 heeft eiseres, voorzover hier van belang, een aanvraag tot verlening van een vergunning tot verblijf voor verblijf bij haar echtgenoot, subsidiair op grond van klemmende redenen van humanitaire aard, gedaan.
Bij beschikking van 7 januari 1999 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
1.2 Eiseres heeft daartegen bij brief van 2 februari 1999 bezwaar gemaakt. Op 14 december 1999 is eiseres door een ambtelijke commissie gehoord. Bij beschikking van 23 februari 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 20 maart 2000 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 11 januari 2001. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op grond van artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, geweigerd worden op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder
voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening
van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
2.3 Tussen partijen staan de volgende feiten vast, althans deze worden niet betwist.
De echtgenoot van eiseres, C, is geboren op [...] 1946 en bezit de Nederlandse nationaliteit. In de jaren tachtig is hij naar Nederland gekomen om hier te werken. Regelmatig ging hij terug naar zijn vrouw, die nog woonachtig was in
de binnenlanden van Suriname.
In 1992 is de echtgenoot van eiseres ziek geworden. Op 13 maart 1993 is hij wegens dementie opgenomen in een verpleeghuis, waarbij is besloten dat hij daar definitief zal blijven.
Op 24 oktober 1997 is eiseres Nederland ingereisd op een visum dat, voor de duur van 90 dagen, was verstrekt voor familiebezoek. De drie meerderjarige kinderen van eiseres en haar echtgenoot, die allen de Nederlandse nationaliteit
bezitten, verblijven sinds respectievelijk 1991, 1992 en 1993 in Nederland. In het verpleeghuis waarin haar echtgenoot is opgenomen, is het niet mogelijk dat eiseres met hem samenwoont.
2.4 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres aan het gezinsherenigingsbeleid geen aanspraken kan ontlenen nu niet wordt voldaan aan alle daarin gestelde voorwaarden. Eiseres en haar echtgenoot wonen niet feitelijk samen
en gezien de medische situatie van de echtgenoot zal er nimmer sprake kunnen zijn van een gezamenlijke huishouding. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan, in afwijking van het beleid, wegens klemmende redenen van humanitaire
aard verblijf voor het gevraagde doel worden toegestaan. Eiseres heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van dergelijke klemmende redenen. Dat haar aanwezigheid een gunstige invloed heeft op haar echtgenoot, is niet
met medische verklaringen aangetoond. De echtgenoot van eiseres zal voorts bij haar afwezigheid niet verstoken blijven van contact met zijn familie noch zal hij met de ondergang worden bedreigd. Bovendien zijn de door eiseres
aangedragen redenen niet gelegen in haar persoon.
Verder is gesteld noch gebleken dat eiseres zich niet met haar echtgenoot in Suriname kan vestigen.
Daarenboven is, aldus verweerder, weliswaar sprake van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) tussen eiseres en haar
echtgenoot, maar van inmenging in het recht op eerbiediging daarvan is geen sprake. De weigering eiseres verblijf hier te lande toe te staan, strekt er niet toe haar een verblijfstitel te ontnemen die haar tot het uitoefenen van het
familie- of gezinsleven hier te lande in staat stelde.
2.5 Eiseres heeft in beroep het volgende aangevoerd.
Niet begrijpelijk is waarom in casu een totaal andere benadering wordt gekozen dan wanneer het Nederlanders zou betreffen. Het feit dat eiseres vijf jaar na de ziekte van haar echtgenoot Nederland is binnengereisd, wat samenhing met
haar familieverplichtingen, verandert niets aan het echtelijk leven van beiden. Het gaat nog altijd om haar echtgenoot die haar nodig heeft, of die dement is of niet. Bovendien is de situatie in de binnenlanden van Suriname niet
meer zoals die geweest is.
2.6 De rechtbank overweegt het volgende.
Verweerder heeft het beleid ten aanzien van toelating van echtgenoten in het kader van gezinshereniging neergelegd in hoofdstuk B1/1.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc). De algemene vereisten voor toelating worden hierin genoemd
en nader uitgewerkt. Het aldus geformuleerde beleid is naar het oordeel van de rechtbank niet kennelijk onredelijk.
2.7 Beoordeeld dient te worden of verweerder de beleidsregels juist heeft toegepast bij de behandeling van de aanvraag van eiseres.
De rechtbank acht het oordeel van verweerder dat eiseres niet aan het voor toelating van echtgenoten gestelde vereiste van samenwoning voldoet, juist. Door de
ziekte van de echtgenoot van eiseres zal in de toekomst evenmin aan dit vereiste kunnen worden voldaan.
2.8 De constatering dat niet aan de volgens het beleid gestelde eisen is voldaan, ontslaat verweerder echter niet van de verplichting in te gaan op de vraag of zich bijzondere omstandigheden voordoen die grond vormen om gebruik te
maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid, zoals genoemd in artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.9 Uit de bestreden beschikking blijkt hier echter niet van. Verweerder heeft, na de constatering dat niet werd voldaan aan deze, in het beleid terzake toelating van echtgenoten gestelde, eis, niet beoordeeld of aanleiding bestond
om eiseres deze eis niet tegen te werpen, doch heeft deze stap overgeslagen en is direct overgegaan tot de beoordeling of eiseres in aanmerking kwam voor een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. In
het kader van die beoordeling heeft verweerder feiten en omstandigheden meegewogen - de rechtbank heeft hierbij het oog op de (on)mogelijkheid voor eiseres om zich met haar echtgenoot in Suriname te vestigen en het feit dat haar
echtgenoot, ook als eiseres niet hier te lande wordt toegelaten, niet verstoken zal zijn van contact met familie - die, zo is namens verweerder ter terechtzitting ook erkend, in het kader van het beleid terzake toelating van
echtgenoten in verband met gezinshereniging op zichzelf geen rol spelen.
2.10 In het kader van de hier, op grond van artikel 4:84 Awb vereiste, toetsing had verweerder zich evenwel moeten uitlaten over de vraag of de omstandigheid dat eiseres niet met haar echtgenoot samenwoont aan haar kan worden
toegerekend en, zo neen, of de wijze waarop eiseres hier te lande een invulling beoogt te geven aan de relatie met haar echtgenoot in voldoende mate beantwoordt aan het met de eis van samenwoning nagestreefde doel, namelijk dat er
sprake dient te zijn van een serieuze huwelijksrelatie.
2.11 In dit verband overweegt de rechtbank dat eiseres in haar bezwaarschrift heeft gesteld dat zij intensief contact heeft met haar echtgenoot, hem dagelijks opbelt, dat de huwelijksrelatie niet feitelijk is verbroken en dat zij
haar echtgenoot morele en affectieve steun geeft. In haar reactie op het gehoor bij de ambtelijke commissie heeft eiseres verder gesteld dat zij haar echtgenoot minimaal een keer in de twee weken bezoekt. Ter terechtzitting heeft
eiseres overigens dit laatste nog toegelicht in die zin dat zij thans in ieder geval wekelijks haar echtgenoot bezoekt en met een zekere regelmaat in het tehuis een nacht overblijft.
2.12 Nu verweerder hieraan is voorbijgegaan - in de bestreden beschikking is hieraan geen aandacht besteed - moet worden geoordeeld dat de bestreden beschikking zich niet verdraagt met artikel 7:12 Awb dat eist dat de beschikking
berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is derhalve gegrond.
2.15 Hetgeen eiseres overigens nog heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
2.16 Voorts bestaat aanleiding om met betrekking tot het opnieuw voorzien in de zaak, de vergoeding van griffierecht en de veroordeling in de proceskosten te beslissen als hieronder is weergegeven.
3 BESLISSING
De rechtbank:
a. verklaart het beroep gegrond;
b. vernietigt de beschikking van 23 februari 2000;
c. draagt verweerder op opnieuw in de zaak te voorzien met inachtneming van deze uitspraak;
d. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het betaalde griffierecht ad ƒ 225,-- aan eiseres te vergoeden;
e. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad ƒ 1.420,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M. van Schuijlenburg in tegenwoordigheid van drs. H.A. Hulst als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2001.
----------------
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: