ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1993
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van de bewaring van een Albanese vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak gaat het om de onrechtmatigheid van de bewaring van een Albanese vreemdeling, die op 26 februari 2001 is aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. De vreemdeling werd op 1 maart 2001 in bewaring gesteld op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw). De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 10 april 2001 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij het beroep van de vreemdeling gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bewaringsdossier niet compleet was, aangezien het gehele strafrechtelijke dossier ontbrak. Dit gebrek aan informatie leidde tot de conclusie dat de rechtmatigheid van de bewaring niet kon worden vastgesteld, waardoor de bewaring als onrechtmatig werd beschouwd.
De rechtbank overwoog dat de vreemdeling, die op 1 maart 2001 in bewaring was gesteld, geen beroep had ingesteld tegen deze maatregel. De kennisgeving van de Staatssecretaris van Justitie op 28 maart 2001, waarin werd aangegeven dat de vreemdeling vier weken in bewaring verbleef, werd gelijkgesteld met een eerste beroep tegen de maatregel van bewaring. De rechtbank benadrukte dat de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 op 1 april 2001 geen invloed had op de procedure die tot de inbewaringstelling had geleid, aangezien deze had plaatsgevonden voor deze datum.
De rechtbank kende de vreemdeling een schadevergoeding toe van in totaal fl. 5600,- voor de onterecht doorgebrachte dagen in bewaring. Tevens werden de proceskosten aan de vreemdeling vergoed. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij een beroepschrift uiterlijk een week na de uitspraak ingediend moet worden.