ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1950

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/1776 OVERIO
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van vreemdeling zonder geldige machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiseres, een Joegoslavische nationaliteit, voor een vergunning tot verblijf in Nederland. Eiseres is op 18 maart 1999 Nederland binnengekomen met een tijdelijk visum voor familiebezoek, dat later is verlengd vanwege de situatie in Joegoslavië. Op 14 juni 1999 heeft zij een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf, maar deze werd op 22 juli 1999 buiten behandeling gesteld door de Staatssecretaris van Justitie. Eiseres heeft bezwaar gemaakt en later beroep ingesteld tegen deze beslissing. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling was gesteld, omdat eiseres niet in staat was om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan te vragen door de sluiting van de Nederlandse ambassade in Belgrado vanwege oorlogsomstandigheden. De rechtbank heeft overwogen dat de wetgeving niet expliciet voorziet in de situatie waarin er geen Nederlandse vertegenwoordiging aanwezig is in het land van herkomst. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), maar de rechtbank oordeelde dat het mvv-vereiste niet in strijd is met haar recht op gezinsleven. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de aanvraag terecht buiten behandeling was gesteld op basis van het ontbreken van een mvv.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Rechtseenheidskamer Vreemdelingenzaken
________________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 71 Vreemdelingenwet 2000
________________________________________________________
Reg.nr.: AWB 01/1776 OVERIO
Inzake : A, eiseres, gemachtigde mr. J. van Bennekom, advocaat te Amsterdam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigden mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te Den Haag en mr. E.E. van der Kamp, juridisch medewerker te Den Haag.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op [...] 1946, bezit de Joegoslavische nationaliteit. Zij is op 18 maart 1999 Nederland ingereisd in het bezit van een reisvisum voor familiebezoek voor 40 dagen en verblijft sedert die datum als vreemdeling in
de zin van de Vreemdelingenwet in Nederland. Vanwege de situatie in Joegoslavië is de geldigheidsduur van dit visum met 50 dagen verlengd. Op 14 juni 1999 heeft zij een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf
met als doel verblijf bij dochter dan wel vanwege klemmende redenen van humanitaire aard. Bij besluit van 22 juli 1999 heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld. Eiseres heeft tegen deze beslissing op 30 juli 1999
bezwaar gemaakt. Op 22 oktober 1999 heeft eiseres een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Bij besluit van 4 mei 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Tegen het besluit van 4 mei 2000 heeft eiseres bij brief van 8 mei 2000 beroep ingesteld bij de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam.
In een verweerschrift van 24 november 2000 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 5 december 2000.
De enkelvoudige kamer van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, heeft de zaak verwezen naar de Rechtseenheidskamer (REK).
4. In een aanvullend verweerschrift van 13 februari 2001 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Eiseres heeft bij brief van 8 maart 2001 gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot repliek.
5. De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 15 maart 2001. Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Het beroep is ter zitting gevoegd behandeld met de beroepen onder de nummers AWB 01/ 1527 OVERIO en AWB 01/1704 OVERIO.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit van 4 mei 2000 in rechte stand kan houden. In verband met de ex tunc toetsing in beroep zal getoetst worden aan het ten tijde van het besluit geldende recht.
2. Eiseres heeft aan het beroep ten grondslag gelegd dat de door haar ingediende aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel verblijf bij dochter ten onrechte buiten behandeling is gesteld.
Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld vanwege het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
3. Bij haar aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf heeft eiseres een beroep gedaan op de hardheidsclausule. Zij heeft gesteld dat van haar niet verlangd kan worden dat zij naar Joegoslavië terugkeert om een mvv aan te
vragen. Hiertoe heeft zij gesteld dat zij, behalve een dochter die bij haar woonde en die geen werk heeft, geen familie heeft in Joegoslavië. Haar andere dochter is reeds sinds 1992 woonachtig in Nederland en bezit inmiddels de
Nederlandse nationaliteit. Eiseres heeft tevens aangegeven dat zij is gepensioneerd, maar dat zij van haar pensioen niet rond kan komen. Ook heeft zij aangevoerd dat de gevolgen van de ecologische oorlogsvoering in haar land effect
hebben op haar gezondheid. Zij heeft vijf jaar voor haar aanvraag de ziekte van Hodgkin gekregen. Na chemotherapie en bestraling is zij officieel gezond verklaard.
4. In bezwaar heeft eiseres nog aangevoerd dat ten tijde van de aanvraag van eiseres om een vergunning tot verblijf de betreffende instantie ter plaatse wegens oorlogsomstandigheden was gesloten, zodat voor eiseres in het geheel
geen mogelijkheid bestond om een mvv aan te vragen. Voorts heeft eiseres gesteld dat zij financieel volledig afhankelijk is van haar in Nederland woonachtige dochter nu, gelet op de toestand waarin Joegoslavië verkeert,
onwaarschijnlijk is dat eiseres nog op enige wijze middelen voor direct levensonderhoud zou kunnen ontvangen. Tevens heeft eiseres opnieuw gewezen op haar zwakke gezondheidstoestand. Ten slotte heeft eiseres een beroep gedaan op
artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5. In beroep heeft eiseres het volgende naar voren gebracht. Verweerder heeft ten onrechte in de thans bestreden beslissing overwogen dat een heroverweging van een bezwaarschrift, gericht tegen de buiten behandelingstelling van een
aanvraag, zich niet verder uitstrekt dan de vraag of een aanvraag op juiste gronden buiten behandeling is gesteld. Eiseres is van mening dat de bezwaarfase een volledige heroverweging behelst van het besluit in primo en dat het
bestuursorgaan derhalve op alle aspecten van de zaak dient in te gaan.
Het bestreden oordeel van verweerder dat de medische situatie niet zou nopen tot vrijstelling, behelst een (inhoudelijk) oordeel van verweerder met betrekking tot de toepasbaarheid van artikel 16a van de Vreemdelingenwet (Stb.1965,
40, zoals nadien gewijzigd, hierna aangeduid als de Vw). Verweerder heeft derhalve toepassing gegeven aan artikel 16a van de Vw. Derhalve is een buiten behandelingstelling ex artikel 4:5 van de Awb niet meer mogelijk en dient het
bezwaar een volledige heroverweging te omvatten.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij verblijft bij haar Nederlandse dochter met wie zij een meer dan gewone, intensieve band heeft. De dochter van eiseres staat onder behandeling van het RIAGG. De aanwezigheid en steun van
eiseres is voor het functioneren van haar dochter van groot belang. Voorts zal het heenzenden van eiseres ernstige repercussies hebben met betrekking tot de ziekte van Hodgkin, waaraan eiseres lijdt. Eiseres is van 12 januari tot 9
februari 2001 (onverzekerd) opgenomen in het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam. Zij is heengezonden met een nierdrain en dient ter operatie terug te komen. Ten slotte is eiseres van mening dat zij ten onrechte niet is gehoord.
6. Eiseres heeft met betrekking tot haar stelling dat het mvv-vereiste haar niet kan worden tegengeworpen, omdat ten tijde van de indiening van haar aanvraag de ambassade in Belgrado gesloten was, nog het navolgende aangevoerd.
Eiseres stelt zich met betrekking tot dit punt op het standpunt dat artikel 16a, eerste lid, van de Vw niet op haar van toepassing is. In dit artikel wordt immers gesteld dat een aanvraag om toelating in behandeling wordt genomen
indien de vreemdeling beschikt over een geldige mvv, welke hij heeft aangevraagd bij en welke hem verstrekt is door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of bestendig verblijf. Deze
bepaling gaat ervan uit dat in het land van herkomst of bestendig verblijf een Nederlandse vertegenwoordiging is. Hieruit volgt dat indien er in een land van herkomst of bestendig verblijf geen Nederlandse vertegenwoordiging is, het
beschikken over een mvv geen wettelijk voorschrift is. Nu in Joegoslavië ten tijde van de aanvraag van eiseres om verlening van een vergunning tot verblijf de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging wegens
oorlogsomstandigheden gesloten was, kan de aanvraag van eiseres om verlening van een vergunning tot verblijf niet wegens het ontbreken van een mvv buiten behandeling worden gesteld. Gedurende de parlementaire behandeling is
weliswaar aan de orde geweest wat een vreemdeling dient te doen indien in het land van herkomst geen Nederlandse vertegenwoordiging is, doch de enkele opmerkingen die aan dit punt zijn gewijd zijn onvoldoende om te kunnen stellen
dat dit onderwerp afdoende aan de orde is geweest tijdens de parlementaire behandeling.
Het tweede lid van artikel 16a van de Vw maakt duidelijk dat er sprake is van een lacune. Uit dat lid moet immers worden afgeleid dat alleen in de gevallen dat er sprake is van een diplomatiek belang en wanneer er uitdrukkelijke
bijzondere toestemming wordt gegeven, de vreemdeling (die dat wenst) ook in een buurland terecht kan. De lacune in de wetgeving kan niet in de Vreemdelingencirculaire (Vc) worden opgevuld. Artikel 16a van de Vw bevat immers geen
bepaling waarbij aan verweerder of de minister van Buitenlandse Zaken de bevoegdheid toekomt nadere regels te stellen omtrent het mvv-vereiste, anders dan de mogelijkheid om bij AMvB categorieën vrij te stellen. Volgens eiseres zou
dit ook in strijd zijn geweest met de bedoeling van de wetgever die juist alles in de wet wilde regelen. De wet attribueert geen bevoegdheid aan de regelgever van de Vc, zodat daarin geen nadere aanvulling kan worden gegeven op het
wettelijk mvv-vereiste. Hieruit vloeit voort dat het niet mogelijk is om in het geval van eiseres de aanvraag buiten behandeling te stellen op grond van artikel 4:5 van de Awb.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een heroverweging van een bezwaarschrift gericht tegen de buiten behandeling stelling van een aanvraag zich niet verder uitstrekt dan de vraag of een aanvraag op juiste gronden buiten
behandeling is gesteld.
Verweerder is van oordeel dat een verzuim in de zin van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb zich niet leent voor herstel in de bezwaarfase. Verweerder stelt dat bij het bestuursorgaan behoefte bestaat aan rechtszekerheid met
betrekking tot de te volgen procedure, waaraan afbreuk zou worden gedaan indien de belanghebbende na het buiten behandeling stellen van de aanvraag door het alsnog voldoen aan een wettelijk voorschrift of het overleggen van de
benodigde bescheiden zou kunnen bereiken dat het bestuursorgaan gehouden zou zijn een inhoudelijk oordeel omtrent de op juiste gronden buiten behandeling gestelde aanvraag te vormen. Verweerder wijst er op dat ook de wetgever,
blijkens de parlementaire geschiedenis, ervan uit is gegaan dat indien na het verstrijken van de gestelde termijn alsnog aanvullende gegevens worden overgelegd, rechtmatig kan worden besloten tot niet verdere behandeling van de
aanvraag.
Naar oordeel van verweerder ziet een besluit als thans aan de orde naar zijn aard op de toestand ten tijde van het besluit tot buitenbehandelingstelling. Gelet op de aard en strekking van het primaire besluit was ook voor de
heroverweging van dit besluit op de grondslag van het bezwaarschrift slechts van belang of eiseres binnen de door verweerder daartoe gestelde termijn haar verzuim had hersteld. Het voorwerp van bezwaar is, volgens verweerder, tot
die vraag beperkt. Er is slechts aanleiding tot herziening voorzover de nieuwe feiten en omstandigheden een nieuw licht werpen op het aan het primaire besluit ten grondslag liggende feiten complex. Argumenten die eerst in de
bezwaarfase worden aangevoerd kunnen slechts worden meegewogen indien ze betrekking hebben op de situatie ten tijde van de buitenbehandelingstelling en kenbaar waren op dat moment. Ook omstandigheden die bekend hadden moeten zijn,
zoals bijvoorbeeld de algemene situatie in het land van herkomst, zouden, indien er op gewezen is, nog kunnen worden meegewogen.
8. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat artikel 16a, eerste lid, van de Vw niet op haar van toepassing is stelt verweerder zich op het standpunt dat de interpretatie dat de wet geen grondslag biedt voor het stellen van het
mvv-vereiste, indien in een land geen Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aanwezig is, niet juist is. Verweerder stelt hiertoe in de eerste plaats dat een dergelijke interpretatie taalkundig niet klopt. De
zinsnede die begint met de woorden ‘welke hij heeft aangevraagd… etc.’ in artikel 16a, eerste lid, van de Vw wordt voorafgegaan door een komma. Daaruit blijkt dat de zinsnede niet als een beperkende bijzin kan worden aangemerkt. De
bijzin geeft alleen aan, zo blijkt volgens verweerder overduidelijk uit de parlementaire geschiedenis, dat de wetgever het niet wenselijk heeft geacht dat aan het vereiste wordt voldaan door even over de grens te gaan om in
Antwerpen of Düsseldorf een mvv te gaan vragen. De bijzin heeft dus een procedurele betekenis en geen materiële, beperkende betekenis.
Dat deze interpretatie juist is volgt volgens verweerder ook uit de parlementaire geschiedenis, waarin door de wetgever expliciet is gesteld dat, indien er geen Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land
van herkomst of bestendig verblijf aanwezig is, de vreemdeling zich dient te wenden tot de dichtstbijzijnde Nederlandse vertegenwoordiging.
In de tweede plaats wijst verweerder er op dat de wetgever heeft beoogd zowel de hoofdregel als de uitzonderingen limitatief op te nemen. Het niet aanwezig zijn van een Nederlandse vertegenwoordiging in het land van herkomst of
bestendig verblijf is niet als vrijstellingsgrond opgenomen. Verweerder concludeert dat de wetgever in de afwezigheid van een Nederlandse vertegenwoordiging geen aanleiding heeft gezien om van het mvv-vereiste af te zien. Volgens
verweerder strookt een andere uitleg niet met de door de initiatiefnemers beoogde systematiek.
Op grond van het voorgaande is verweerder van oordeel dat de in de Vc 1994, hoofdstuk A4/6.3 neergelegde regeling overeenkomt met het doel en de strekking van artikel 16a van de Vw en tevens aansluit bij de systematiek van de wet.
In de ogen van verweerder behoeft de vraag of het in de Vc neergelegde beleid in een eventuele lacune kan voorzien derhalve geen verdere bespreking.
Verweerder komt tot het oordeel dat in de primaire beschikking terecht is besloten dat geen aanleiding bestond om eiseres niet tegen te werpen dat zij niet over een mvv beschikte. Aan hetgeen in bezwaar in aanvulling nog aan gronden
is aangevoerd, dient, gelet op hetgeen in het vorenstaande ten aanzien van het toetsingskader is aangevoerd, voorbij gegaan te worden. Ten overvloede merkt verweerder nog op dat de in bezwaar aangevoerde motieven evenmin aanleiding
kunnen geven tot een ander oordeel.
De rechtbank overweegt als volgt.
9. Ingevolge artikel 4:5 van de Awb kan een aanvraag buiten behandeling worden gesteld indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte
gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag
aan te vullen.
10. Ingevolge het bepaalde in artikel 16a, eerste lid van de Vw, in werking getreden op 11 december 1998 (Stb. 1998, 665), wordt een aanvraag om toelating slechts in behandeling genomen, indien de vreemdeling beschikt over een
geldige mvv, welke hij heeft aangevraagd bij en welke hem verstrekt is door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf.
11. In het derde lid van dit artikel alsmede in artikel 52a van het Vreemdelingenbesluit (Vb) wordt een aantal categorieën vreemdelingen opgesomd die van het bezit van een mvv is vrijgesteld.
Voorts kan ingevolge het bepaalde in artikel 16a, zesde lid van de Vw in zeer bijzondere individuele gevallen voor het in behandeling nemen van de aanvraag om toelating worden afgezien van het eisen van het bezit van een geldige
mvv.
12. In hoofdstuk A4/6.3 van de Vc 1994 is met betrekking tot artikel 16a van de Vw bepaald:
“Indien in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf geen Nederlandse vertegenwoordiging aanwezig is, dan dient de mvv te zijn afgegeven door de Nederlandse vertegenwoordiging die het dichtst in de buurt van het land
van herkomst of bestendig verblijf is gevestigd.”
13. Niet in geschil is dat eiseres niet beschikt over een geldige mvv, zodat niet is voldaan aan het in artikel 16a, eerste lid, van de Vw gestelde vereiste. Voor de beantwoording van de vraag of verweerder op terechte gronden de
aanvraag van eiseres buiten behandeling heeft gesteld vanwege het ontbreken van een mvv, is het volgende redengevend.
Ingevolge artikel 16a, zesde lid, van de Vw, kan de minister van Justitie in zeer bijzondere, individuele gevallen voor het in behandeling nemen van een aanvraag om toelating afzien van het eisen van het bezit van een geldige mvv.
Daarvoor moet sprake zijn van dusdanige zwaarwegende omstandigheden dat van de vreemdeling in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij, voor het aanvragen van een mvv, terugkeert naar zijn land van herkomst.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vraag of sprake is van een zodanig bijzonder individueel geval dat verweerder dient af te zien van de eis van het bezit van een mvv, een vraag die voorafgaat aan de vraag of buiten behandeling
kan worden gesteld vanwege het ontbreken van die mvv. Het beschikken over een geldige mvv is immers alleen een wettelijk vereiste voor het in behandeling nemen van de aanvraag, indien de vreemdeling geen beroep op een vrijstelling
of de hardheidsclausule toekomt. Bij de beoordeling van een aanvraag om toelating zal verweerder derhalve eerst de vraag moeten beantwoorden of betrokkene vanwege een (terecht) beroep op de hardheidsclausule geen mvv hoeft over te
leggen en pas als die vraag negatief is beantwoord, aan artikel 4:5 van de Awb kunnen toekomen. In bezwaar zal verweerder deze vragen opnieuw, in dezelfde volgorde, dienen te beoordelen. Gelet op het bepaalde in artikel 7:11 van de
Awb dient daarbij een volledige heroverweging plaats te vinden, zodat ook een eerst in bezwaar gedaan beroep op de hardheidsclausule en/of eerst in bezwaar aangevoerde feiten en omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan het
beroep op de hardheidsclausule, moeten worden meegewogen.
14. In bezwaar heeft eiseres -onder meer- aangevoerd dat ten tijde van haar aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf de ambassade in Belgrado wegens oorlogsomstandigheden gesloten was en er voor eiseres derhalve in het
geheel geen mogelijkheid bestond een mvv aan te vragen c.q. te verkrijgen. Ten aanzien van deze stelling overweegt de rechtbank als volgt.
15. In artikel 16a van de Vw is niet expliciet geregeld hoe gehandeld dient te worden indien op het territorium van het land van herkomst of bestendig verblijf van een vreemdeling geen (functionerende) Nederlandse diplomatieke of
consulaire vertegenwoordiging aanwezig is. Tijdens de parlementaire behandeling is de vraag gesteld waar de mvv moet worden aangevraagd als er in het land van herkomst dan wel het land van bestendig verblijf geen Nederlandse
vertegenwoordiging is. De initiatiefwetgever heeft hierop geantwoord dat de vreemdeling zich dan voor een mvv aanvraag dient te wenden tot de dichtstbijzijnde Nederlandse vertegenwoordiging (TK 24544, vergaderjaar 1996-1997, nr. 6,
p. 6). De initiatiefwetgever heeft tevens aangegeven dat hij geen aanleiding zag om ten aanzien van dit punt een nota van wijziging in te dienen; het betrof hier, volgens de initiatiefwetgever, namelijk de uitvoeringspraktijk
(Handelingen TK 24 september 1997, p. 5-312, zie ook p. 5-305). Het antwoord van de initiatiefnemer heeft in de Tweede Kamer niet tot verdere discussie geleid. Tijdens de behandeling in de Eerste Kamer is deze kwestie niet meer aan
de orde geweest.
De tekst van artikel 16a van de Vw dwingt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de door eiseres voorgestane beperkte uitleg, die er op neer komt dat de betreffende Nederlandse vertegenwoordiging binnen de landsgrenzen van het
land van herkomst of bestendig verblijf zou moeten zijn gevestigd.
De door eiseres voorgestane uitleg is voorts niet in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever.
De rechtbank is op grond van de tekst van de wet en de parlementaire geschiedenis van oordeel dat onder het in artikel 16a, eerste lid, van de Vw genoemde begrip ‘de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het
land van zijn herkomst of het land van zijn bestendig verblijf’ moet worden verstaan de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging die bevoegd is mvv’s te verstrekken aan staatsburgers van het land van herkomst of aan
vreemdelingen die in het land waarvoor de betreffende vertegenwoordiging bevoegd is, bestendig verblijf hebben. Welke vertegenwoordigingen die bevoegdheid hebben is een kwestie van het door de minister van Buitenlandse Zaken terzake
vastgestelde uitvoeringsbeleid.
Deze functionele uitleg van dat begrip sluit ook aan bij de ratio van de regeling, namelijk dat de vreemdeling die verblijf in Nederland beoogt, allereerst in het buitenland een aanvraag om een mvv indient en de beslissing daarop
afwacht alvorens Nederland in te reizen, waardoor de overheid in staat is om te onderzoeken of de vreemdeling aan alle voor toelating gestelde vereisten voldoet, zonder daarbij door diens aanwezigheid hier te lande voor voldongen
feiten te worden geplaatst (TK 24544, vergaderjaar 1996-1997, nr. 6, p. 6).
17. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat van eiseres in redelijkheid niet gevergd kan worden dat zij in Joegoslavië, dan wel bij de ten tijde van de sluiting van de
Nederlandse vertegenwoordiging in Belgrado bevoegde Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, een mvv vraagt. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot haar gezondheidstoestand en financiële
afhankelijkheid van haar in Nederland woonachtige dochter leidt niet tot het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren toepassing te geven aan artikel 16a, zesde lid, van de Vw.
18. Het beroep van eiseres op artikel 8 EVRM kan evenmin slagen. De rechtbank overweegt hiertoe dat het stellen van het mvv-vereiste niet noodzakelijkerwijs inhoudt dat aan het gezinsleven niet te eniger tijd hier te lande inhoud
kan worden gegeven. Het mvv-vereiste beoogt immers slechts te bewerkstelligen dat de toetsing van de vraag of aan de toelatingsvoorwaarden wordt voldaan plaatsvindt voordat een vreemdeling Nederland inreist. Bij deze toetsing zal
ook worden bezien of een beroep op artikel 8 EVRM gehonoreerd dient te worden.
Voorzover eiseres stelt dat zij een bijzondere band heeft met haar dochter en van haar dochter gescheiden kan worden gedurende de tijd die gemoeid is met een mvv aanvraag overweegt de rechtbank dat niet is gebleken van dusdanige
bijzondere omstandigheden dat deze scheiding strijd met het bepaalde in artikel 8 EVRM oplevert.
19. Met betrekking tot de door eiseres geuite grief dat zij naar aanleiding van haar bezwaar gehoord had moeten worden oordeelt de rechtbank dat verweerder op grond van het bepaalde in artikel 32, tweede lid, van de Vw van het horen
van eiseres heeft kunnen afzien, terwijl het horen van eiseres evenmin door de zorgvuldigheid wordt gevorderd.
20. Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
21. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep van eiseres ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. A.C.J. van Dooijeweert, J.E. van den Steenhoven-Drion en A.W.M. van Hoof en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2001 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, in tegenwoordigheid van de griffier.
griffier voorzitter
afschrift verzonden op: 5 juni 2001