2. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij in aanmerking komt voor toelating als vluchteling dan wel voor verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Daartoe heeft hij tijdens het
nader gehoor en in de correcties en aanvullingen op het verslag van nader gehoor, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht. Eiser behoort tot de Koerdische bevolkingsgroep. Hij was sinds 1993 woonachtig in Arbil en lid
van de Communistische Partij van Koerdistan. Ondanks deze benaming staat de partij nog bekend als ICP, soms ook geschreven als Koerdische CP of KCP. Eiser heeft in Arbil gewerkt als hoofd van een groep Peshmerga’s die belast waren
met de bewaking van de leiders van deze partij. Op 1 mei 1997 is er tijdens het partijfeest in verband met de dag van de arbeid in Arbil een granaat ontploft. Daarbij zijn onder meer vier doden gevallen. De dader, die lid was van de
Bizoutnawa-i-Islami (Islamitische Beweging in Koerdistan ofwel IMIK), heeft, door tweemaal in de lucht te schieten, geprobeerd om weg te komen. Eiser heeft hem, samen met anderen, kunnen overmeesteren en oppakken. Eiser heeft hem
vervolgens overgedragen aan de inlichtingendienst van zijn partij. Daarbij is de man op de radio en de televisie geweest, waarbij hij een bekentenis heeft afgelegd. Ook eiser is hierover later op de radio en televisie geïnterviewd
en heeft toen zijn kritiek jegens de IMIK geuit. Daardoor wordt hij door de IMIK gezocht. De IMIK heeft op 6 mei 1997 een brief doen uitgaan aan de leden van die partij waarin verzocht wordt om eiser te arresteren en desnoods te
doden. Eisers partij heeft deze brief, twee dagen nadat de brief was uitgegaan, in handen gekregen. Eiser heeft een kopie van deze brief mee naar Nederland genomen en na aankomst op Schiphol overgelegd. Op 9 mei 1997 is eiser, toen
hij met twee Peshmerga’s op weg was naar het partijbureau, beschoten. De twee Peshmerga’s zijn daarbij omgekomen. Op 12 mei 1997 heeft zijn partij vernomen dat de IMIK achter de aanslag zat. Het partijbureau heeft daarop alle
afdelingen van de partij over de aanslag op eiser geïnformeerd. Na deze aanslag, tot aan zijn vertrek naar Zakho op 25 mei 1997, is eiser op het partijbureau gebleven.
Eiser heeft begin maart 1998 van de Nederlandse afdeling van de ICP een lidmaatschapskaart ontvangen, waarop zijn personalia, zijn bloedgroep en zijn beroep, hoofdbewaker, worden beschreven. In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat
deze kaart niet zomaar wordt afgegeven. Er wordt wel degelijk gecontroleerd of iemand lid is geweest van de partij. Met betrekking tot de stelling van verweerder dat het bevreemdt dat mensen niet werden gecontroleerd op het feest
stelt eiser dat er bij feesten nooit werd gecontroleerd. Eiser begrijpt niet waarom verweerder, nu hij een kopie van de brief van de IMIK heeft overgelegd, onaannemelijk acht dat hij gezocht wordt door de IMIK. Eiser wijst er op dat
de IMIK qua grootte de derde beweging is in Noord-Irak. Het is, gelet op het feit dat hij door de IMIK werd gezocht, aannemelijk dat op 9 mei 1997 op hem een aanslag is gepleegd. Na deze aanslag heeft eiser zijn activiteiten niet
gewoon voortgezet, maar heeft hij zich, tot aan zijn vertrek uit Irak, in het partijgebouw schuilgehouden.
Eiser heeft voorts een verklaring van de Zweedse afdeling van de ICP overgelegd, waarin wordt bevestigd dat eisers leven in Noord-Irak wordt bedreigd. Ook heeft eiser correspondentie tussen Amnesty International en medewerkers van
de Landendesk van de IND overgelegd, waaronder een brief van Amnesty International van 21 april 1998, waaruit volgens eiser blijkt dat Amnesty International ten onrechte wordt opgevoerd in de onderbouwing van verweerders standpunt
met betrekking tot de IMIK. In reactie op de brief van verweerder van 15 juni 1999, waarin eiser in de gelegenheid wordt gesteld om te reageren op de onderzoeksresultaten van het Bureau Documenten met betrekking tot zijn
lidmaatschapskaart, stelt eiser dat het ontbreken van een nummer niet ongebruikelijk is en dat daarom niet geconcludeerd kan worden dat de lidmaatschapskaart niet authentiek zou zijn. Tijdens het gehoor van de ambtelijke commissie
heeft eiser verklaard dat de aanslag op 9 mei 1997 de negatieve aandacht van de IMIK voor eiser heeft bevestigd. Voorts heeft eiser aangevoerd dat de IMIK een groeiende machtsbasis heeft in Noord-Irak.
In beroep voert eiser aan dat hem, gelet op de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas, het voordeel van de twijfel moet worden gegeven. Nu er geen sporen van vervalsing op de door hem overgelegde lidmaatschapskaart zijn aangetroffen
mag er van worden uitgegaan dat het een authentiek document betreft. Voorts wijst eiser nog op een brief van Amnesty International van 8 april 1998, waarin wordt opgemerkt dat die organisatie talloze berichten heeft ontvangen over
mensen die, in de gebieden die onder controle van de andere partijen staan, kennelijk door leden van de IMIK, zijn aangevallen, lastiggevallen, geïntimideerd en zelfs met de dood bedreigd. De leiders van de IMIK zouden de
beschuldigingen niet hebben tegengesproken. Gelet op de inhoud van de brief van Amnesty International moet betwijfeld worden of eiser wel bescherming kan krijgen van de KDP of de PUK. Met name de PUK is ernstig verzwakt en kan
derhalve geen effectieve bescherming bieden. Eiser heeft zich voorts onder meer beroepen op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 6 november 2000 (AWB 00/639 en 00/1905 VRWET), waarin onder meer wordt
overwogen dat op grond van door de Minister van Buitenlandse Zaken verstrekte gegevens niet de conclusie kan worden getrokken dat PUK en KDP buiten het gebied rond Halabja in het algemeen afdoende bescherming kunnen bieden tegen
aanslagen van de IMIK, omdat dergelijke aanslagen in aantal daarvoor te talrijk zijn. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel is genomen, nu niet deugdelijk is gemotiveerd
waarom de IMIK buiten Halabja geen reële bedreiging kan vormen. Nu eiser fulltime hoofd van de bewaking van het politbureau was, kan niet gezegd worden dat hij slechts marginale activiteiten heeft verricht. Verweerder kan niet van
eiser verwachten dat hij, bij afwezigheid van de mogelijkheid tot toereikende bescherming door de autoriteiten, bescherming zoekt bij een derde, zijn eigen partij. Uit de aanslag die op hem is gepleegd en vanwege het feit dat hij
zich moest verschansen op het partijbureau is bovendien gebleken dat zijn eigen partij hem niet effectief kan beschermen. Voorts mag verweerder er niet van uit gaan dat de ICP bereid is hem te beschermen. Verweerder kan de
niet-originele documenten die zijn overgelegd in dit geval niet zonder meer naast zich neer leggen. Bovendien heeft eiser een lidmaatschapskaart overgelegd die wel origineel is.