ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1933
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Iraakse man met risico op eerwraak in Noord-Irak
In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een Iraakse man, geboren in 1977, die vreesde voor zijn leven na de dood van zijn vriendin B, die door haar familie was vermoord vanwege eerwraak. De rechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te Haarlem, heeft op 18 januari 2001 uitspraak gedaan in deze bodemzaak. De man had eerder een aanvraag ingediend om als vluchteling in Nederland te worden toegelaten, welke was afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie. De rechtbank oordeelde dat het ambtsbericht van 31 maart 1998 onvoldoende duidelijkheid bood over de bescherming die de man zou kunnen krijgen van de lokale autoriteiten in Noord-Irak. De rechtbank concludeerde dat de man, naast de vrouw, ook problemen kan ondervinden en dat de autoriteiten mogelijk geen bescherming kunnen bieden, wat zou leiden tot een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bij terugzending naar Noord-Irak.
De rechtbank heeft de bestreden beschikking vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen veertien weken opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van de man. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de man, die op f 1.420,-- zijn vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn problemen verband houden met de vervolgingsgronden zoals genoemd in het Vluchtelingenverdrag en artikel 15 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft echter wel erkend dat de man een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het EVRM, wat heeft geleid tot de gegrondverklaring van het beroep.