ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1920

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/14595
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling na staandehouding en aanrijding

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 24 april 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, hierna aangeduid als A. De vreemdeling was op 10 april 2001 als bestuurder van een bromfiets betrokken bij een aanrijding in Pijnacker. Na de aanrijding kon hij zijn rijbewijs of bromfietscertificaat niet tonen, wat leidde tot zijn staandehouding door de politie. De vreemdeling heeft in het Engels zijn naam en geboortedatum opgegeven, maar kon geen bewijs van zijn identiteit overleggen. De politieambtenaren boden hem de mogelijkheid om vrijwillig naar het politiebureau te gaan om de ontbrekende documenten te overleggen, maar dit bleek niet mogelijk. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling een verboden gedraging had verricht volgens de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet voldoende informatie heeft verstrekt over zijn geboorteplaats, wat leidde tot een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding en de daaropvolgende inbewaringstelling rechtmatig waren, omdat de vreemdeling niet beschikte over een geldige verblijfsvergunning en er een ernstig vermoeden bestond dat hij zich aan uitzetting zou onttrekken. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond en dat de maatregelen in overeenstemming waren met de Vreemdelingenwet 2000.

De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier C.K. Wong. Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open, voor zover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
juncto artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000)
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/14595 VRWET
Inzake: A (crv-nummer [crv-nummer]), thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. A. Bozbey, advocaat te ‘s-Gravenhage,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. E.J.W. Spierings, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1955 en de Tsjechoslowaakse nationaliteit te hebben.
2. Bij kennisgeving ex artikel 94 Vw2000 ter griffie van deze rechtbank, ontvangen op 12 april 2001, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling met ingang van 10 april 2001 in bewaring is gesteld ingevolge artikel 59,
eerste lid, aanhef en onder a Vw2000. Na de ontvangst van deze kennisgeving wordt de vreemdeling geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van bewaring.
3. De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 19 april 2001. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was
aanwezig drs. J. Slangen-Krokusova, tolk in de Tsjechische taal.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te
achten.
2. Namens de vreemdeling is – samengevat - aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt op welk moment betreffende zijn persoon naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden is ontstaan omtrent illegaal verblijf.
Deelneming als bestuurder aan het verkeer zonder in het bezit te zijn van een bromfietscertificaat is een foute gedraging in de zin van de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV). Op grond van de WAHV
is de betrokkene echter niet verplicht zich tegenover de toezichthouder te identificeren. Hieruit volgt dat de staandehouding en inbewaringstelling onrechtmatig geacht dienen te worden en er een grond is tot toekenning van
schadevergoeding.
Desgevraagd heeft de vreemdeling ter zitting medegedeeld dat hij op [...] 1955 is geboren in de plaats B, thans gelegen in Slowakije.
3. De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast.
Het proces-verbaal van staandehouding vermeldt dat de vreemdeling als bestuurder van een bromfiets op 10 april 2001 te Pijnacker betrokken is geweest bij een aanrijding. De vreemdeling heeft aan de naar die aanrijding gezonden
politieambtenaren, in de Engelse taal gezegd: A te zijn, geboren op [...] te Tsjecho-Slowakije. Daarnaar gevraagd kon de vreemdeling zijn rijbewijs of bromfietscertificaat niet tonen omdat zijn rijbewijs elders zou zijn. De
politieambtenaren hebben de vreemdeling de gelegenheid geboden vrijwillig naar het politiebureau mee te gaan, teneinde de ontbrekende documenten naar het bureau te laten overbrengen. Aldaar is gebleken dat de vreemdeling voornoemde
documenten niet kon overleggen. Geconstateerd is dat de vreemdeling, als bestuurder van een bromfiets een verboden gedraging heeft verricht als bedoeld in K130 van de bijlage bij de WHAV. Vervolgens is een zogenoemd
mini-proces-verbaal opgemaakt. De vreemdeling gaf toen daarnaar gevraagd onder andere de volgende personalia op:
A, geboortedatum [...] 1955, geboorteplaats Tsjecho-Slowakije, (…).
De inhoud van deze opgave is naar het oordeel van de rechtbank een omstandigheid, die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van de vreemdeling in Nederland oplevert. De vreemdeling heeft de
vraag naar zijn geboorteplaats niet genoegzaam, beantwoord, nu hij zich heeft beperkt tot het noemen van het land van geboorte, welk land thans staatkundig niet meer bestaat.
Op grond van artikel 50, eerste lid, Vw2000 was de verbalisant bevoegd de vreemdeling staande te houden ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
De rechtbank heeft niet vastgesteld dat in de onderwerpelijke zaak op enig moment voorafgaande aan de staandehouding op grond van artikel 50 Vw2000 een bevoegdheid is aangewend op grond waarvan de vreemdeling zich diende de
identificeren.
4. De rechtbank is voorts van oordeel dat de maatregel van bewaring van de vreemdeling op een juiste grondslag berust. Zij is van oordeel dat de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang
van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring is gesteld. De vreemdeling beschikt niet over een geldige titel tot verblijf en is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs. Gelet hierop bestaat ten
aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken. Bovendien heeft de vreemdeling voor zijn staandehouding al geruime tijd hier te lande verbleven zonder zich te melden bij de met het
vreemdelingentoezicht belaste instanties.
5. De rechtbank is tevens van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft ter verkrijging van een geldig document voor grensoverschrijding het voornemen om de vreemdeling te
presenteren bij de autoriteiten van het door hem gestelde land van herkomst. Er is vooralsnog geen grond om aan te nemen dat een dergelijk document niet zal worden verkregen.
6. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is
te achten.
7. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
8. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
IV. RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. G.P. Kleijn en uitgesproken in het openbaar op
24 april 2001, in tegenwoordigheid van C.K. Wong, griffier.
afschrift verzonden op: