ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1919
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Iraakse vreemdeling in het kader van uitzetting
In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 2 mei 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de rechtmatigheid van de bewaring van een Iraakse vreemdeling. De vreemdeling, die op 10 oktober 2000 in bewaring was gesteld, had zijn asielverzoek ingetrokken en was sindsdien in bewaring gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling op 14 maart 2001 was overgebracht voor presentatie bij de Egyptische autoriteiten, met als doel zijn uitzetting te bewerkstelligen. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van een last tot lichten niet automatisch leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank benadrukte dat de overbrenging van de vreemdeling in overeenstemming was met de wet en dat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond.
De gemachtigde van de vreemdeling had aangevoerd dat de lange duur van de bewaring en het ontbreken van de last tot lichten de rechtmatigheid van de maatregel in twijfel trokken. De rechtbank weerlegde deze argumenten door te stellen dat de vreemdeling niet in zijn belangen was geschaad door het ontbreken van de last en dat de voortzetting van de bewaring niet in strijd was met de wet. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling correct was gepresenteerd bij de Iraakse autoriteiten en later bij de Egyptische autoriteiten, en dat er geen reden was om aan te nemen dat het onderzoek bij de Egyptische autoriteiten geen positief resultaat zou opleveren.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de vreemdeling ongegrond en zag zij geen aanleiding om de maatregel van bewaring op te heffen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de griffier aanwezig, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.