ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1916
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring van Algerijnse vreemdeling en schending hoorplicht
In deze zaak gaat het om de rechtmatigheid van de bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die op 12 april 2001 in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Het bevel tot bewaring was op 11 april 2001 aan eiser uitgereikt, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de hoorplicht, zoals neergelegd in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000, is geschonden. De zitting vond pas plaats op 2 mei 2001, wat meer dan de toegestane termijn van zeven dagen na de kennisgeving van de inbewaringstelling overschreed. De rechtbank oordeelt dat deze termijnoverschrijding niet aan eiser kan worden toegerekend, aangezien de oorzaak buiten zijn invloedsfeer ligt.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de handelwijze van verweerder, die de kennisgeving van de inbewaringstelling op 13 april 2001 aan het Centraal Intake Bureau heeft gefaxt, niet voldoende voortvarend was. De rechtbank concludeert dat de bewaring onrechtmatig is met ingang van 21 april 2001, wat betekent dat eiser recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank kent eiser een schadevergoeding toe van ƒ 1.800,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en veroordeelt de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiser tot een bedrag van ƒ 710,-.
De uitspraak is gedaan door mr. B.E. Mildner en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2001. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met een termijn van één week voor het instellen van hoger beroep.