ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1915
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Guinese eiser in AC-procedure
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 14 mei 2001 uitspraak gedaan in de bodemzaak van een Guinese eiser die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning had ingediend. De eiser, die sinds 8 april 2001 in Nederland verbleef, had op 16 april 2001 een asielaanvraag ingediend. De Staatssecretaris van Justitie had op 19 april 2001 het voornemen geuit om deze aanvraag af te wijzen, wat uiteindelijk ook gebeurde. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing terecht was, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn aanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening van de vergunning rechtvaardigden.
De rechtbank overwoog dat de eiser niet in staat was om zijn identiteit of zijn asielrelaas te onderbouwen, en dat zijn verklaringen inconsistent waren. De rechtbank concludeerde dat de situatie in Guinee niet zodanig was dat vreemdelingen uit dat land zonder meer als vluchteling konden worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat hij een reëel risico liep op vervolging of andere ernstige schade bij terugkeer naar zijn land van herkomst.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat hij Nederland diende te verlaten. De uitspraak benadrukte de noodzaak voor asielzoekers om hun claims met voldoende bewijs te onderbouwen, en dat nieuwe argumenten in de beslissing op de aanvraag niet onaanvaardbaar zijn, mits ze niet de enige onderbouwing vormen voor de afwijzing.