ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1915

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/15733
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Guinese eiser in AC-procedure

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 14 mei 2001 uitspraak gedaan in de bodemzaak van een Guinese eiser die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning had ingediend. De eiser, die sinds 8 april 2001 in Nederland verbleef, had op 16 april 2001 een asielaanvraag ingediend. De Staatssecretaris van Justitie had op 19 april 2001 het voornemen geuit om deze aanvraag af te wijzen, wat uiteindelijk ook gebeurde. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing terecht was, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn aanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening van de vergunning rechtvaardigden.

De rechtbank overwoog dat de eiser niet in staat was om zijn identiteit of zijn asielrelaas te onderbouwen, en dat zijn verklaringen inconsistent waren. De rechtbank concludeerde dat de situatie in Guinee niet zodanig was dat vreemdelingen uit dat land zonder meer als vluchteling konden worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat hij een reëel risico liep op vervolging of andere ernstige schade bij terugkeer naar zijn land van herkomst.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat hij Nederland diende te verlaten. De uitspraak benadrukte de noodzaak voor asielzoekers om hun claims met voldoende bewijs te onderbouwen, en dat nieuwe argumenten in de beslissing op de aanvraag niet onaanvaardbaar zijn, mits ze niet de enige onderbouwing vormen voor de afwijzing.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 71 Vw2000
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/15733 VRWET
Inzake : A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. P.L.M. Stieger, advocaat te Eindhoven,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. T. van Loenhout, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiser heeft gesteld dat hij is geboren op [...] 1972 en dat hij de Guinese nationaliteit bezit. Hij verblijft sedert 8 april 2001 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in Nederland.
Op 16 april 2001 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw2000 ingediend. Verweerder heeft op 18 april 2001 eiser schriftelijk mededeling gedaan van het
voornemen de aanvraag af te wijzen. Eiser heeft zijn zienswijze op deze mededeling schriftelijk naar voren gebracht.
Bij besluit van 19 april 2001 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen, hetgeen op grond van artikel 45 Vw2000 tot gevolg heeft dat eiser Nederland dient te verlaten.
2. Bij schrijven van 19 april 2001 heeft eiser tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Tevens is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op
het beroep is beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van de voorlopige voorziening.
3. De openbare behandeling van het beroep en het verzoek heeft gevoegd plaatsgevonden op 10 mei 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn
gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag en zijn beroep - voor zover van belang en samengevat - het navolgende aangevoerd.
Op 17 september 2000 werd B, het dorp waar eiser woonde, aangevallen door rebellen. Eiser vluchtte met zijn jongere broer naar Tinkolo, maar dat dorp werd eveneens door rebellen aangevallen. Eisers broer werd daarbij gedood. Met een
vrachtwagen van de UN is eiser naar Kissidougou gereisd. In december 2000 werd eiser, in een vrachtwagen op weg naar Conakry, bij een militaire controlepost aangehouden en gearresteerd omdat hij geen identiteitsbewijs bij zich had.
Hij heeft nooit een identiteitsbewijs in bezit gehad, maar slechts een schoolkaart die hij bij de aanval van de rebellen op 17 september 2000 is kwijtgeraakt. Eiser werd driemaal verhoord in de Surete-gevangenis, hij werd verdacht
van banden met de rebellen. Met behulp van een man genaamd C, commissaris van politie die een studiegenoot van eisers vader was, is eiser uit de gevangenis ontsnapt. Op 26 maart 2001 heeft hij zijn land per boot verlaten.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een
rechtsgrond voor verlening vormen.
Die afwijzing is gebaseerd op het bepaalde in het eerste lid in samenhang met het bepaalde in het tweede lid onder f van artikel 31 Vw2000.
4. Voor zover hier van belang luidt artikel 29 Vw2000:
"1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij
terugkeert naar het land van herkomst;".
Voor zover hier van belang luidt artikel 1 Vw2000:
"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
k. Vluchtelingenverdrag: het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76);
l. verdragsvluchteling: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en op wie de bepalingen ervan van toepassing zijn;".
5. De rechtbank overweegt het volgende.
Het bestreden besluit is genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure.
In de Vreemdelingencirculaire 2000/ C 12.2.1 (Vc2000) is bepaald dat die procedure zich slechts leent voor een asielaanvraag waaromtrent geen tijdrovend onderzoek nodig is en waarop binnen 48 procesuren zorgvuldig kan worden
beslist.
Daarvoor is vereist dat buiten twijfel is dat bij terugzending van eiser naar het land van herkomst geen gevaar bestaat voor schending van het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de
mens (EVRM), artikel 3 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (AFV) en artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR) dan wel
dat van eiser in redelijkheid kan worden verlangd terug te keren naar zijn land van herkomst.
6. Ingevolge het Vluchtelingenverdrag is sprake van vluchtelingschap in het geval dat de betrokkene, die uit gegronde vrees voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde
sociale groep, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen.
7. Vooropgesteld moet worden dat de situatie in Guinee niet zodanig is dat vreemdelingen afkomstig uit dat land in het algemeen zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Eiser zal dus aannemelijk moeten maken dat met
betrekking tot hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die zijn vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is boven elke twijfel verheven dat eiser daarin niet is geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe dat aanleiding bestaat te twijfelen aan de geloofwaardigheid eisers asielrelaas.
De rechtbank acht daarbij allereerst van belang dat eiser bij binnenkomst hier te lande over geen enkel document beschikte waarmee hij zijn identiteit dan wel het door hem naar voren gebrachte reis- of asielrelaas heeft kunnen
onderbouwen. Niet aannemelijk is geworden dat het ontbreken van documenten niet aan eiser is toe te rekenen.
Evenmin is eiser in staat gebleken een enigszins gedetailleerde beschrijving van de door hem afgelegde reisroute te geven.
De rechtbank oordeelt voorts dat eisers stelling dat zijn identiteitskaart sinds 1999 is verlopen niet aannemelijk is te achten nu, gelijk verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen, in het ambtsbericht van de Minister van
Buitenlandse Zaken van 24 augustus 2000 (bladzijde 25) is vermeld dat in Guinee "iedereen dient te zijn voorzien van een identiteitskaart die bij veiligheidscontroles moet worden getoond". Uit genoemd ambtsbericht valt tevens af te
leiden dat dergelijke veiligheidscontroles regelmatig plaatsvinden. De rechtbank acht niet aannemelijk dat eiser - na het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn identiteitskaart - telkenmale dergelijke controles heeft weten te
ontlopen of daar eerder steeds doorheen is gekomen zonder daarvan problemen te ondervinden.
De wisselende verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor omtrent de vraag of eiser al dan niet kennissen heeft in Kissidougou, omtrent de reden van zijn gestelde arrestatie alsmede omtrent de vraag of eiser al dan niet in staat
van beschuldiging is gesteld, acht de rechtbank sterk uiteenlopend, hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van die verklaringen. De rechtbank acht evenmin geloofwaardig de gestelde, zeer eenvoudige wijze waarop eiser uit
gevangenschap zou zijn ontsnapt. De rechtbank heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat van een politiecommissaris mag worden verwacht dat hij, gelijk verweerder heeft gesteld, ook op andere wijze de vrijlating van een gevangene
zal kunnen bewerkstelligen.
Evenmin kan - gelet op vorenaangehaalde inhoud van het ambtsbericht van 24 augustus 2000 - aannemelijk worden geacht dat eiser, als ontsnapte gevangene, zonder enig identiteitsdocument ongehinderd twee veiligheidscontroles heeft
kunnen passeren. De enkele stelling van eiser dat op de voorruit van de auto waarin hij zich bevond een sticker was aangebracht zodat hij niet werd gecontroleerd acht de rechtbank daartoe niet afdoende.
Nu geen geloof kan worden gehecht aan het asielrelaas zoals dat door eiser naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit terecht heeft geconcludeerd dat boven elke twijfel is verheven
dat met betrekking tot eiser persoonlijk geen feiten en omstandigheden bestaan die zijn vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen.
9. Ingevolge artikel 3 EVRM, artikel 3 AFV en artikel 7 IVBPR dient te worden beoordeeld of aannemelijk is dat betrokkene een reëel risico loopt te worden onderworpen aan foltering, dan wel aan een onmenselijke of vernederende
behandeling of bestraffing.
Gelet op rechtsoverweging 8 is niet aannemelijk geworden dat gedwongen terugkeer van eiser naar Guinee strijd oplevert met deze artikelen.
10. Evenmin is gebleken van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan verweerder een vergunning tot verblijf in redelijkheid niet heeft kunnen onthouden.
Een beroep op het zogenoemde traumatabeleid faalt reeds nu geen geloof kan worden gehecht aan het asielrelaas zoals dat door eiser naar voren is gebracht.
11. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht binnen de AC-procedure de aanvraag van eiser heeft afgewezen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 45 Vw2000 dient eiser Nederland te verlaten.
12. Ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder in de zogenoemde voornemenprocedure ten onrechte niet alle in het bestreden besluit neergelegde afwijzingsgronden heeft neergelegd oordeelt de rechtbank het volgende. Op het
zogenoemde voornemenformulier is aangegeven op welke grond verweerder voornemens is eisers asielaanvraag af te wijzen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet onaanvaardbaar te achten dat in de beslissing op de aanvraag nieuwe
argumenten voor de in de voornemenprocedure reeds aangevoerde grond worden genoemd.
Dit zou anders kunnen zijn indien uiteindelijk de door verweerder eerst in de beslissing op de aanvraag aangevoerde argumentatie de enige aanvaardbare onderbouwing zou zijn van de in de voornemenprocedure genoemde afwijzingsgrond,
hiervan is in het onderhavige geval echter geen sprake.
13. Het beroep is derhalve ongegrond.
14. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
IV. RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het
indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Aldus gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens en uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2001, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Zwan, griffier.
afschrift verzonden op: