ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1913
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake mvv-vereiste en overgangsrecht in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage op 2 mei 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Israëlische verzoekster. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de buitenbehandelingstelling van haar aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een vergunning tot verblijf (vtv) onder de oude Vreemdelingenwet. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van de verzoekster moet worden aangemerkt als bezwaar tegen de afwijzing van een aanvraag tot verlening van een reguliere vtv, zoals bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De president concludeerde dat de schorsingsregeling van artikel 32 Vw van toepassing blijft op bezwaren die zijn gemaakt tegen besluiten die voor 1 april 2001 zijn bekendgemaakt.
De president oordeelde verder dat de aanvraag van de verzoekster, die meer dan zes maanden na het verlopen van de geldigheidsduur was ingediend, niet zonder meer buiten behandeling kon worden gesteld. De president wees erop dat de verzoekster niet tijdig had aangevraagd vanwege omstandigheden die haar niet waren toe te rekenen, en dat verweerder niet in redelijkheid het mvv-vereiste kon tegenwerpen. De president benadrukte dat de afwijzing van de aanvraag niet in overeenstemming was met de hardheidsclausule die onder de Vreemdelingenwet gold.
De president heeft het verzoek toegewezen en bepaald dat de uitzetting van de verzoekster achterwege blijft totdat op het bezwaar is beslist. Tevens werd de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten aan de verzoekster dient te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan in het kader van de rechtsbescherming van vreemdelingen en de toepassing van overgangsrecht in het bestuursrecht.